Lexicon
Lexicon
Adenocarcinoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de kliercellen (cellen die stoffen uitscheiden zoals mucus (of slijm), hormonen en smeermiddelen).

Adenoïde vegetaties

Massa van lymfeweefsel achteraan in de keel, achter de neus, die het lichaam helpt om infecties te bestrijden door bacteriën en virussen op te vangen.

Adenomateuze poliep

Type van poliep dat zich ontwikkelt in het spijsverteringskanaal (meer bepaald in het colon (of de karteldarm)). Adenomateuze poliepen kunnen kwaadaardig worden. De 3 belangrijkste types van adenomateuze poliepen zijn de tubulaire poliep, de villeuze poliep en de tubulovilleuze poliep. De villeuze poliepen zijn het type van poliepen die familiaire adenomateuze polyposes (FAP) worden.

Adenopathie

Ziekte of opzetten van de lymfeklieren. Men spreekt over het algemeen van opgezette klieren.

Anafylaxie

Ernstige allergische reactie die soms het leven in gevaar brengt. De symptomen kunnen omvatten: jeuk, opgeblazen gevoel, vermindering van het aantal bloedcellen, flauwte en ademhalingsmoeilijkheden. Anafylaxie wordt ook anafylactische shock genoemd.

Anaplasie

Afname van de differentiatie van de cellen, die op die manier terugkeren naar een onrijpe en minder gespecialiseerde vorm. De anaplastische cellen splitsen zich snel en lijken qua uiterlijk of gedrag niet op normale cellen.

Anastomose

Chirurgische ingreep die erin bestaat de gezonde segmenten van buisvormige structuren in het menselijke lichaam te verbinden (zoals de dikke darm), om zo een nieuwe doorgang of een omleiding te creëren.

Angiosarcoom

Zeldzame kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de bloedvat- of lymfevatwand (kanalen waarin het lymfevocht doorheen het lichaam circuleert). Het angiosarcoom dat zich in de bloedvaten ontwikkelt, noemt men het hemangiosarcoom. Wanneer dit sarcoom in de lymfevaten verschijnt, noemt men dit het lymfangiosarcoom.

Angiostatine

Proteïne die een remmende invloed heeft op de angiogenese (vorming van nieuwe bloedvaten) en die een rol speelt in de coagulatie (of de stolling) van het bloed. Angiostatine is van nature aanwezig in het lichaam. Deze proteïne kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden. Angiostatine kan gebruikt worden als antiangiogene behandeling.

Anoscopie

Ingreep waarbij men gebruik maakt van een anoscoop (kort en hol instrument in de vorm van een buis dat voorzien kan worden van een lampje) om de anus te onderzoeken.

Antimetaboliet

Geneesmiddel dat het metabolisme verstoort (chemische processen die nodig zijn voor de werking, de groei en de reproductie van cellen). Men gebruikt antimetabolieten als behandeling van kanker om de kankercellen te vernietigen.

Antimycoticum

Geneesmiddel dat de infecties bestrijdt die veroorzaakt worden door schimmels.

Aplasie

Onvermogen van de cellen om normaal te groeien of te rijpen. Het bijvoeglijke naamwoord aplastisch duidt op alles wat betrekking heeft tot aplasie, aplastische anemie bijvoorbeeld.

Aromatase-inhibitor (of aromataseremmer)

Geneesmiddel dat de productie van het aromatase-enzym stopt of de werking ervan tegengaat. Dit enzym vermindert op zijn beurt het gehalte aan oestradiol (vrouwelijk hormoon) in het lichaam. Aromataseremmers zijn een type van antioestrogene behandeling.

Arseen

Stof die van nature aanwezig is in de bodem en in rotsen. Arseen is een element van bepaalde pesticiden en een chemisch product dat aanwezig is in tabaksrook. Arseen kan in drinkwater binnendringen via natuurlijke bronnen of contaminanten die door bepaalde fabrieken geloosd worden. Door het inademen of inslikken van arseen loopt men een verhoogd risico op de ontwikkeling van bepaalde kankers, met inbegrip van long-, huid- en blaaskankers.

Ascites (of buikwaterzucht)

Abnormale vochtophoping in het abdomen.

Aspartaataminotransferase (ASAT)

Enzym dat in normale omstandigheden aanwezig is in de lever, het hart en de spieren. Een verhoogd gehalte aan ASAT in het bloed kan wijzen op schade aan de lever of het hart, op bepaalde kankers of op andere ziekten. ASAT wordt ook serum glutaminezuur-oxaalazijnzuur-transaminase (SGOT) genoemd.

Aspiratiebiopsie

Type van naaldbiopsie dat erin bestaat een dikke, holle en scherpe naald te gebruiken om een monster van weefsel in de vorm van een cilinder (of kernen) af te nemen in een tumor of een abnormale massa om te onderzoeken onder de microscoop. Aspiratiebiopsie wordt ook trocarbiopsie of dikkenaaldbiopsie genoemd.

Astrocytoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de astrocyten (stervormige gliacellen die de neuronen omringen, ondersteunen en beschermen) die aanwezig zijn in het centrale zenuwstelsel (CZS), waaronder het encephalon en het ruggenmerg. De astrocyten zijn een type van glioom.

Ataxia-telangiectasia

Zeldzame genetische aandoening die het zenuwstelsel, het immuunsysteem en andere systemen en stelsels van het lichaam aantast. De tekenen en symptomen zijn onder andere evenwichtsverlies, slechte coördinatie, veelvuldige infecties, rode ogen (veroorzaakt door de dilatatie (of de verwijding) van de bloedvaten) en abnormale bewegingen van de ogen. Ataxia-telangiectasia wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van bepaalde kankers, waaronder leukemie en het lymfoom.

Atelectase

Gedeeltelijk of volledig samenvallen van de long, waardoor een onvolledige expansie (opzwelling) van de long ontstaat. Atelectase wordt eveneens een gecollabeerde long (of een klaplong) genoemd.

B-cel

Type van lymfocyt (wit bloedlichaampje) dat antilichamen (of antistoffen) produceert om bacteriën, virussen en schimmels te bestrijden. B-cellen worden ook B-lymfocyten genoemd.

B-lymfoom

Type van non-hodgkinlymfoom dat ontstaat in de B-cellen (type van wit bloedlichaampje (of lymfocyt) dat antilichamen (of antistoffen) produceert om bacteriën, virussen en schimmels te bestrijden). Er bestaan talrijke types van B-lymfomen. Ze kunnen indolent (trage evolutie) of agressief (snelle evolutie) zijn.

Bacil van Calmette-Guérin (BCG)

Type van bacterie dat gebruikt wordt bij de vaccinatie tegen tuberculose (BCG-vaccin). Bij de behandeling van kanker wordt deze bacterie gebruikt om het immuunsysteem te stimuleren.

Bariumlavement

Ingreep waarbij men een beroep doet op röntgenstralen om een reeks van foto's te maken van het onderste spijsverteringskanaal, waaronder het colon (of de karteldarm) en het rectum (of de endeldarm). Men injecteert een contrastmiddel in het colon (of de karteldarm) en het rectum (of de endeldarm) via de anus (of de aars). Dankzij dit contrastmiddel (bariumsulfaat) kan men de interne organen en structuren van het lichaam duidelijk in kaart brengen op de röntgenfoto. Artsen doen een beroep op een bariumlavement om tumoren, poliepen, verstoppingen of andere ziektetekenen op te sporen.

Bariumradiografie

Ingreep die uitgevoerd wordt om een röntgenfoto te bekomen van de slokdarm, de maag, de dunne darm en de dikke darm. Men gebruikt een contrastmiddel (barium) om de organen en structuren duidelijk in kaart te brengen op de röntgenfoto. Artsen doen een beroep op bariumradiografie om tumoren, poliepen, verstoppingen of andere ziektetekenen op te sporen. Het bariumlavement bestaat erin via de anus (of de aars) barium te injecteren in het colon (of de karteldarm) en het rectum (of de endeldarm). Dankzij de bariumpap kan men de slokdarm, de maag en het duodenum (of de twaalfvingerige darm, eerste gedeelte van de dunne darm) bedekken met barium. Zie ook SMD-onderzoek en bariumlavement.

Basofiel

Type van granulocyt (of wit bloedlichaampje) dat chemische stoffen afscheidt om bepaalde types van infecties en allergische reacties te bestrijden.

Behandeling met enzyminhibitoren (of enzymremmers)

Behandeling met geneesmiddelen die de productie van bepaalde enzymen stoppen of de werking ervan tegengaan.

Behandeling met groeifactorinhibitoren (of groeifactorremmers)

Behandeling die erin bestaat te trachten om de groeifactoren tegen te gaan met als doel de groei van de kankercellen te verhinderen. Groeifactoren zijn van nature aanwezig in het lichaam. Bepaalde kankercellen kunnen hen gebruiken om hun eigen groei te bevorderen.

Behandeling met monoklonale antilichamen (of antistoffen)

Behandeling die erin bestaat monoklonale antilichamen (of antistoffen) te gebruiken om de kanker op te sporen en te behandelen. Monoklonale antilichamen zijn stoffen die in het laboratorium geproduceerd worden en die de capaciteit bezitten om een welbepaalde doelmolecule (antigen) van een kankercel te herkennen en zich eraan vast te hechten. Ze kunnen afzonderlijk gebruikt worden of om geneesmiddelen, toxines of radioactieve stoffen rechtstreeks naar een tumor te vervoeren.

Benigne prostaathyperplasie (BPH)

Goedaardige (benigne) vergroting van de prostaat. BPH wordt ook benigne prostaathypertrofie genoemd.

Bethesdasysteem

Systeem dat gebruikt wordt om de celveranderingen in de bekleding van de baarmoederhals (onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)) te beschrijven om de resultaten van de paptest vast te leggen. Het systeem van Bethesda baseert zich op het uiterlijk van de malpighiaanse cellen en de kliercellen die onderzocht worden onder de microscoop, waaronder de grootte, de vorm en het gedrag. Het geeft ook aan of er kankercellen aanwezig zijn in de baarmoederhals.

Bias

Fout die zich voordoet tijdens een klinische proef bij de ontwikkeling van de studie of in de gebruikte methodes om informatie te vergaren of te interpreteren. Deze fout kan leiden tot verkeerde conclusies die voortvloeien uit de resultaten van het onderzoek. Een voorbeeld van een bias zou zijn wanneer een onderzoeker of een deelnemer weet welke behandeling toegediend wordt. Deze situatie zou deze mensen ertoe kunnen brengen om onbewust een houding aan te nemen die de resultaten zou kunnen beïnvloeden.

Bilirubine

Roodachtig gele stof die geproduceerd wordt door de hemoglobine (proteïne die aanwezig is in de rode bloedlichaampjes, die zuurstof vervoert en die het bloed zijn rode kleur geeft) wanneer de rode bloedlichaampjes afgebroken worden.

Binetclassificatie

Systeem dat gebruikt wordt om de omvang (stadium) van chronische lymfatische leukemie te beschrijven. De 3 stadia (A, B en C) van de binetclassificatie zijn gebaseerd op de graad van uitgebreidheid van de verschillende lymfatische weefselgebieden alsook op de effecten van de kanker op de werking van het beenmerg. Vergelijken met raiclassificatie.

Biologische responsmodificator (BRM)

Stof, zoals een cytokine, een monoklonaal antilichaam (of een monoklonale antistof) of een vaccin, die toegediend wordt om de kankercellen te vernietigen, om het gedrag van deze cellen te controleren of te wijzigen, of om het immuunsysteem te versterken. Biologische responsmodificatoren zijn een type van biologische therapie.

Biologische therapie

Behandeling met natuurlijke of synthetische stoffen die de manier veranderen waarop de cellen zich gedragen. Biologische therapieën kunnen de groei van specifieke cellen onderbreken, de afscheiding van hormonen tegengaan of het immuunsysteem versterken. Biologische therapieën worden gebruikt om kanker te bestrijden of om de bijwerkingen van bepaalde kankerbehandelingen te verminderen. Deze behandeling wordt ook biotherapie of biologische responsmodificatoren (BRM) genoemd.

Biomarker

Iedere cel-, molecule-, chemische of fysieke verandering die men kan meten en gebruiken om een normaal of abnormaal proces dat zich in het lichaam afspeelt te bestuderen. Dankzij biomarkers is het mogelijk om te controleren wat het risico is dat een ziekte zich voordoet, of een ziekte aanwezig is, hoe een ziekte evolueert of wat de effecten zijn van een behandeling. Het specifieke prostaatantigen (SPA) kan gebruikt worden als biomarker voor prostaatkanker en het bloedsuikergehalte kan gebruikt worden om diabetes (of suikerziekte) in het oog te houden. Men noemt dit ook biologische marker (een moleculaire biomarker kan moleculaire marker of signatuurmolecule genoemd worden).

Blaasmola (of druifmola, mola hydatidosa)

Goedaardige (benigne) tumor die ontstaat in de laag van de uterus (of de baarmoeder) die zich in normale omstandigheden ontwikkelt om de placenta (of moederkoek) te worden tijdens de zwangerschap. De blaasmola is een goedaardige (benigne) vorm van de gestationele trofoblastziekte. In zeldzame gevallen kan de blaasmola kwaadaardig (maligne) worden (choriocarcinoom). De blaasmola wordt ook molaire zwangerschap of molazwangerschap genoemd.

Blastcel

Onrijpe bloedcel. Verschillende types van blastcellen ontwikkelen zich tot verschillende types van bloedcellen. Lymfoblasten bijvoorbeeld ontwikkelen zich tot lymfocyten en erytroblasten ontwikkelen zich tot erytrocyten. Deze cel wordt eveneens blast genoemd.

Blastencrisis

Moment waarin de acceleratiefase van een chronische myeloïde leukemie (CML) snel evolueert tot een blastenfase en waarin de ziekte zich begint te gedragen als een acute myeloblastische leukemie (AML). De tekenen en symptomen van de blastencrisis zijn onder andere koorts, uitputting, een opgezette milt en de aanwezigheid van meer dan 30 % blasten (onrijpe bloedcellen) in het bloed of het beenmerg. Vergelijken met blastenfase.

Blastenfase

Gevorderde fase van chronische myeloïde leukemie (CML) die gekarakteriseerd wordt door een toename van het aantal abnormale blasten (onrijpe bloedcellen) en witte bloedlichaampjes in het bloed en het beenmerg. De tekenen en symptomen van de blastenfase omvatten onder andere koorts, uitputting en een opzette milt. Vergelijken met blastencrisis.

Blinde studie

Type van klinische proef of onderzoeksstudie tijdens dewelke de deelnemers, de onderzoekers, of beide, niet op de hoogte zijn van de specifieke informatie (groep waar een deelnemer toe behoort bijvoorbeeld) die hen zou kunnen beïnvloeden of een bias zou kunnen veroorzaken, waardoor het risico bestaat op vertekende eindresultaten. Wanneer enkel de deelnemers niet op de hoogte zijn van de specifieke informatie wordt deze studie een enkelblinde studie genoemd. Wanneer zowel de deelnemers als de onderzoekers niet op de hoogte zijn van de specifieke informatie wordt dit een dubbelblinde studie genoemd. Vergelijken met open-labelstudie.

Botscintigrafie

Techniek die gebruikt wordt om foto's van de botten te maken op een computerscherm of een film. Een radioactieve kleurstof wordt geïnjecteerd in het bloed en hoopt zich op in de botten waar het ontdekt kan worden door een gespecialiseerd toestel (gammacamera). Dankzij botscintigrafie kan men abnormale veranderingen aan de botten opsporen, zoals gebieden waar de celgroei zeer snel verloopt.

Botziekte van Paget

Aandoening waarbij het botweefsel afgebroken of geresorbeerd wordt en zich opnieuw maar sneller ontwikkelt dan normaal. De tekenen en symptomen omvatten pijn, botvervorming en fracturen (of breuken). Deze ziekte wordt ook osteitis deformans genoemd.

Breslowclassificatie

Systeem dat gebruikt wordt om de omvang (stadium) van een melanoom te beschrijven. De breslowclassificatie is gebaseerd op de dikte (diepte) van een tumor in millimeter (mm). De tumor wordt doorgaans gemeten vanaf zijn grootste deel, of basis van ulceratie, tot aan de diepste kankercellen. De breslowclassificatie wordt ook breslowdikte of breslowdiepte genoemd.

Bronchuscarcinoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de bronchiën (of de luchtpijpvertakkingen, brede buizen die de trachea (of de luchtpijp) verbinden met beide longen). Bronchuscarcinomen omvatten kleincellige longkanker en niet-kleincellige longkanker.

Burkittlymfoom

Type van agressief non-hodgkinlymfoom (NHL) dat de kaak, het centrale zenuwstelsel (CZS), de darmen, de nieren, de ovaria (of de eierstokken) of andere organen kan aantasten. Het burkittlymfoom is een type van B-lymfoom, ofwel een kanker die ontstaat in de B-lymfocyten (type van wit bloedlichaampje (of lymfocyt) dat antilichamen (of antistoffen) produceert om bacteriën, virussen en schimmels te bestrijden).

Calcitonine

Hormoon dat helpt om het calciumgehalte in het bloed te regelen door in te werken op de nieren en door de botresorptie (botafbraak en absorptie van in het bloed afgescheiden calcium) af te remmen of tegen te gaan. Calcitonine wordt geproduceerd door het thyroïd (of de schildklier).

Carcino-embryonaal antigen (CEA)

Proteïne die men in normale omstandigheden in kleine hoeveelheid terugvindt in het bloed van de meeste mensen in goede gezondheid, maar waarvan de dosering hoger kan liggen bij tabaksrokers of bij mensen met bepaalde types van kanker, in het bijzonder colorectale kanker. Het CEA kan gebruikt worden als tumormarker. Dankzij dit antigen is het mogelijk om te kijken hoe iemand met colorectale kanker, borstkanker, longkanker, maagkanker of pancreaskanker reageert op de behandeling ervan of om te weten te komen of de colorectale kanker is teruggekeerd na te zijn behandeld (recidief).

Carcinoïd syndroom

Groep van symptomen die roodheid aan het gezicht en de hals, een fluitende ademhaling, een versnelling van de hartfrequentie, gewichtsverlies en diarree omvatten. Het carcinoïde syndroom wordt veroorzaakt door een neuro-endocriene tumor (deze ontstaat in de cellen van het neuro-endocriene systeem) die serotonine en andere chemische stoffen in het lichaam afscheidt.

Carcinoom Primaire tabs

Type van kanker dat ontstaat in de epitheelweefsels (laag van cellen die de holle organen en de klieren bedekt en die de buitenste laag van de huid vormt). De belangrijkste types van carcinomen zijn het adenocarcinoom en het epidermoïde carcinoom. De meestvoorkomende vormen van carcinomen ontwikkelen zich in de prostaat, de borst, de long, het colon (of de karteldarm), het rectum (of de endeldarm) en de urineblaas.

Carcinosarcoom

Zeldzame kwaadaardige (maligne) tumor bestaande uit een mengeling van carcinomen (kanker die ontstaat in de huid of de weefsels die de organen bedekken) en sarcomen (kanker die ontstaat in de bindweefsels die verschillende organen omringen en ondersteunen).

Carina

Uitsteeksel of structuur in de vorm van een kam waar de trachea (of de luchtpijp) zich opsplitst in een linker- en een rechterhoofdbronchus (dikke buizen, of luchtwegen, die verbonden zijn met beide longen).

Carneycomplex

Zeldzame genetische ziekte die de huid aantast en die de vorming van tumoren met zich meebrengt in de gebieden van het hart, de endocriene klieren, de huid en de zenuwen. De tekenen omvatten de verschijning van pigmentvlekken op het gezicht, de lippen, de romp en de slijmvliezen. Deze ziekte wordt ook carneysyndroom genoemd.

Carotenoïde

Gele, oranje of rode stof die over het algemeen aanwezig is in planten, met inbegrip van gele en oranje fruit- en groentesoorten (zoals wortelen en zoete aardappelen), alsook in donkergroene bladgroenten (zoals spinazie en boerenkool) en in sommige graansoorten. Het lichaam vormt sommige carotenoïden om in vitamine A. Carotenoïden omvatten bètacaroteen, luteïne en lycopeen. Carotenoïden zijn een type van fytochemische stof met antioxiderende effecten. Onderzoekers buigen zich over de mogelijke rol van carotenoïden in kankerpreventie.

Cerebellum

Gedeelte van het encephalon aan de achterzijde van de schedel, tussen de hersenen en de hersenstam, dat de bewegingen, het evenwicht, de reflexen en andere complexe motorische functies controleert.

Cerebrospinale vloeistof (CSV)

Vloeistof die aanwezig is in de holtes in en rond het encephalon en het ruggenmerg, en die dient als bescherming en kussentje.

Cervicale dysplasie

Abnormale cellen in de baarmoederhals (onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)) die kankercellen kunnen worden.

Chemo-embolisatie

Ingreep die erop gericht is de belangrijkste vaten die het bloed naar een tumor vervoeren te verminderen of te blokkeren en vervolgens chemotherapeutische stoffen rechtstreeks in de tumor toe te dienen. Chemo-embolisatie bestaat erin een synthetische blokker te gebruiken voor de bloedvaten, die vermengd wordt met chemotherapeutische stoffen.

Chloroom

Zeldzame kwaadaardige (maligne) groenachtige tumor die zich ontwikkelt in de aanwezigheid van een myeloïde leukemie. Het bestaat uit abnormale blasten (onrijpe bloedcellen) die zich ophopen in de zachte weefsels buiten het beenmerg. Het chloroom komt meestal voor in de botten, de huid, de lymfeklieren, de borsten, de ovaria (of de eierstokken) en de hersenvliezen (membranen die de hersenen en het ruggenmerg bedekken en beschermen). Het wordt ook extramedullaire leukemie of granulocytair sarcoom genoemd.

Cholangiocarcinoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de bekleding van het galkanaal.

Cholangiografie

Ingreep die gebruikt wordt om foto's te maken van de galkanalen. In de galkanalen wordt een contrastmiddel geïnjecteerd om ze duidelijk in kaart te brengen op de röntgenfoto. Artsen doen een beroep op cholangiografie om tumoren, stenen, verstoppingen of andere ziektetekenen op te sporen. Wanneer men een contrastmiddel injecteert m.b.v. een naald door de huid en de lever heen om de galkanalen te bereiken, spreekt men van percutane transhepatische cholangiografie (PTC). De röntgenfoto die men maakt, wordt de cholangiogram genoemd.

Chondrosarcoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de cellen van het kraakbeen. Chondrosarcomen ontwikkelen zich meestal in de heupen, de benen, de schouders of de ribben.

Chordoom

Zeldzame kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de wervels (botten van de wervelkolom). Chordomen ontwikkelen zich meestal aan de basis van de wervelkolom (sacrum (of heiligbeen) of coccyx (of staartbeen)) of nabij de basis van de schedel.

Chordotomie

Chirurgische sectie (of snede) van de zenuwen van het ruggenmerg die de pijnsignalen uitzenden. Chordotomie wordt uitgevoerd om de pijn te verzachten.

Choriocarcinoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de laag van de uterus (of de baarmoeder) die zich in normale omstandigheden ontwikkelt tot de placenta (of de moederkoek) tijdens de zwangerschap. Het choriocarcinoom is de kwaadaardige (maligne) vorm van de gestationele trofoblastziekte. In zeldzame gevallen kan het choriocarcinoom zich ontwikkelen in een testikel (of een teelbal) of een ovarium (of een eierstok) (deze tumoren zijn niet van dezelfde aard als het gestationele choriocarcinoom). Vergelijken met blaasmola (of druifmola).

Cilindrische cel

Type van epitheelcel in de vorm van een zuil. Cilindrische cellen zijn aanwezig in de bekleding van de wegen van het respiratoire systeem (of het ademhalingsstelsel), het digestieve systeem (of het spijsverteringsstelsel) en het genito-urinaire stelsel (of het urogenitale stelsel, reproductie (of voortplanting) en mictie (of urinelozing)). Het geheel aan cilindrische cellen wordt cilindrisch epitheel genoemd.

Clarkclassificatie

Systeem dat gebruikt wordt om de diepte te beschrijven waarmee het melanoom in de verschillende lagen van de huid binnendringt. De niveaus van de clarkclassificatie (gaande van I tot V) zijn gedefinieerd volgens de laag van de huid die wordt binnengedrongen door de tumor. De clarkclassificatie wordt ook clarkniveaus genoemd.

Classificatie van Durie en Salmon

Systeem dat gebruikt wordt om de omvang (stadium) van een multipel myeloom te beschrijven. De 3 stadia van de classificatie van Durie en Salmon zijn gebaseerd op de hoeveelheid hemoglobine (proteïne die aanwezig is in de rode bloedlichaampjes, die zuurstof vervoert en die het bloed zijn rode kleur geeft) en calcium in het bloed, de hoeveelheid monoklonaal proteïne (M-proteïne) in het bloed of de urine, en de ernst van de botletsels die men tijdens de radiografie vaststelt. Dit systeem beschrijft eveneens 2 substadia (A en B) die gebaseerd zijn op het gehalte aan creatinine in het bloed en de kwaliteit van de werking van de nieren.

Combinatiechemotherapie

Behandeling die een beroep doet op 2 antikankergeneesmiddelen of meer. Combinatiechemotherapie wordt ook polychemotherapie genoemd.

Compleet bloedbeeld (CBC) Primaire tabs

Laboratoriumanalyse waarbij men een bloedmonster onderzoekt op het aantal rode bloedlichaampjes, witte bloedlichaampjes en bloedplaatjes alsook op hun kwaliteit. Het CBC meet eveneens de kwantiteit aan hemoglobine (proteïne die aanwezig is in de rode bloedlichaampjes, die zuurstof vervoert en die het bloed zijn rode kleur geeft) en het percentage aan rode bloedlichaampjes (hematocriet) in het bloedmonster. Deze analyse wordt ook globulaire telling of bloedtelling genoemd. Alternatieve term: volledig bloedbeeld’ (VBB)

Computertomografie (CT)

Beeldvormingstechniek waarbij men een computer gebruikt om een reeks van röntgenfoto's bijeen te brengen met als doel een driedimensionale foto te bekomen van organen, weefsels, botten en bloedvaten van het lichaam. Men kan een contractmiddel injecteren, zodat men de organen en de structuren duidelijk ziet op de röntgenfoto's. De foto's die men maakt, worden computertomogrammen genoemd. Deze techniek wordt ook gecomputeriseerde axiale tomografie (CAT, van het Engelse computerised axial tomography) genoemd.

Contrastmiddel

Stof die gebruikt wordt bij bepaalde diagnostische ingrepen om delen van het lichaam beter te kunnen zien bij een radiografisch of andere beeldvormingsonderzoeken. In de meeste gevallen wordt het contrastmiddel geïnjecteerd in of rond de te onderzoeken structuur. Het contrastmiddel wordt ook contrastkleurstof of contraststof genoemd.

Corticosteroïden

Steroïde hormonen die actief zijn als anti-inflammatoir (of ontstekingsremmer) door de zwelling te verminderen en de immuunreactie (reactie van het immuunsysteem op de aanwezigheid van vreemde stoffen) te verzwakken. Corticosteroïden worden uitgescheiden door de bijnieren. Ze kunnen eveneens in het laboratorium geproduceerd worden.

Cortisol

Hormoon dat het lichaam helpt om glucose (of suiker), proteïnen en lipiden te gebruiken. Cortisol wordt uitgescheiden door de bijnieren. Dit hormoon kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden. Cortisol wordt ook hydrocortison genoemd.

Cowdensyndroom

Of wel hamartomen, op de huid, de borsten, het thyroïd (of de schildklier), het colon (of de karteldarm) en de darmen alsook aan de binnenzijde van de mond. Het syndroom van Cowden wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van bepaalde kankers, met inbegrip van borst- en thyroïdkanker. Dit syndroom wordt ook ziekte van Cowden en multipel hamartoomsyndroom genoemd.

Craniotomie

Chirurgische sectie (of snede) die erop gericht is een opening te maken in de schedel.

Cryochirurgie

Chirurgische ingreep die erin bestaat abnormale weefsels te bevriezen en te vernietigen door ze bloot te stellen aan extreme koude (door vloeibaar stikstof of vloeibare koolstofdioxide te gebruiken). Cryochirurgie wordt ook cryoablatie, cryochirurgische ablatie of cryotherapie genoemd.

Cryptorchisme

Afwijking die gekarakteriseerd wordt door de inhouding van een of beide testikels (of teelballen) in de abdominale holte (of de buikholte) en die hen verhindert om in het scrotum (of de balzak) in te dalen. Deze afwijking wordt vaak ontdekt net na de geboorte. Cryptorchisme kan het risico op de latere ontwikkeling van testikelkanker verhogen. Men spreekt ook van een niet-ingedaalde teelbal.

Curettage

Ingreep die erin bestaat een curette (instrument in de vorm van een lepel met een scherp uiteinde) te gebruiken om cellen, weefsels of massa's te verwijderen van de wand van een holte of andere oppervlakken van het lichaam.

Curietherapie

Type van radiotherapie dat erin bestaat implantaten (naalden, katheters, draden of korrels) te gebruiken om de radiatie (of de straling) rechtstreeks in of dichtbij de tumor uit te zenden. Curietherapie kan op verschillende manieren uitgevoerd worden: interstitieel (implantaat rechtstreeks in de tumor geplaatst), intracavitair (implantaat ingebracht in een holte van het lichaam, zoals de uterus (of de baarmoeder) of de schede (of de vagina)) of endoluminaal (implantaat ingebracht in een kanaal of een doorgangsweg van het lichaam, zoals de slokdarm of de bronchiën (of de luchtpijpvertakkingen)). Curietherapie wordt ook interne radiotherapie, implantaatbehandeling of behandeling met radioactieve korrels genoemd.

Cushingsyndroom

Groep van symptomen waaronder arteriële hypertensie, hyperglykemie, een rond gezicht, spieratrofie aan de benen en de armen, vermoeidheid, spierzwakte en gewichtstoename (wat purperen huidstrepen kan veroorzaken in het gebied van de maag). Het syndroom van Cushing doet zich voor wanneer het lichaam te veel corticosteroïden produceert (doorgaans omwille van een goedaardige bijniertumor) of wanneer een persoon steroïdale geneesmiddelen inneemt.

Cyberknife

Apparaat dat gebruikt wordt in de stereotactische radiotherapie waarbij men een beroep doet op een lineaire accelerator (of een lineaire versneller) om stralingen te produceren en men een robotarm gebruikt om de stralingen te richten op eender welk deel van het lichaam en in eender welke richting. Een computer en meerdere beeldvormingstoestellen decoderen de positie van de persoon om zich ervan te vergewissen dat de stralingen tijdens iedere radiotherapiesessie op dezelfde plek toegediend worden. Cyberknife wordt ook cyberscalpel genoemd.

Cystectomie

  1. Chirurgische ingreep die erin bestaat de urineblaas gedeeltelijk of volledig te verwijderen.
  2. Chirurgische ingreep die erin bestaat een cyste (soort van zakje dat doorgaans een vloeibare of semivloeibare inhoud bevat) te verwijderen.

Cystografie

Ingreep die gebruikt wordt om een röntgenfoto te maken van de urineblaas. In de urineblaas wordt een contrastmiddel geïnjecteerd om hem duidelijk in kaart te brengen op de röntgenfoto. Artsen doen een beroep op cystografie om tumoren, stenen of andere ziektetekenen op te sporen. De röntgenfoto die men maakt, wordt de cystogram genoemd.

Cystoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de urineblaas en de urethra (of de urinebuis) te onderzoeken of te behandelen. Men kan cellen of weefsel wegnemen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen kunnen ook een beroep doen op cystoscopie om de prostaat of kleine tumoren of stenen in de urineblaas te verwijderen. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een cystoscoop genoemd.

Cytochemie

Studie van de chemie van een cel, met inbegrip van de chemische samenstelling en de activiteit in de cellen zelf alsook de chemische interactie tussen de cellen.

Cytokine

Stof die uitgescheiden wordt door de cellen van het immuunsysteem. Dankzij cytokinen kunnen de cellen van het immuunsysteem onderling communiceren en kunnen ze bijgevolg deelnemen aan de activatie van de immuunreactie (reactie van het immuunsysteem op de aanwezigheid van vreemde stoffen in het lichaam). Cytokinen worden geproduceerd door het lichaam of kunnen in het laboratorium geproduceerd worden.

Cytomegalovirus (CMV)

Type van herpesvirus dat een ernstige pneumonie (of longontsteking) veroorzaakt bij mensen wier immuunsysteem verzwakt is. Het cytomegalovirus wordt ook het humane herpesvirus 5 (HHV-5) genoemd.

Cytopenie

Vermindering van het aantal gezonde bloedcellen. De verschillende types van cytopenie omvatten anemie (of bloedarmoede, vermindering van het aantal rode bloedlichaampjes), neutropenie (vermindering van het aantal witte bloedlichaampjes) en trombocytopenie (vermindering van het aantal bloedplaatjes).

Cytotoxisch

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de stoffen of de processen die erop gericht zijn cellen te vernietigen. Voorbeelden van cytotoxische behandelingen zijn chemotherapie en radiotherapie.

CZS-profylaxe

Chemotherapie of radiotherapie die toegediend wordt aan het centrale zenuwstelsel als preventieve behandeling om de kankercellen die in de hersenen of het ruggenmerg aanwezig zouden kunnen zijn te vernietigen, zelfs als men er geen kanker vastgesteld heeft. CZS-profylaxe wordt ook preventieve behandeling van het CZS genoemd.

Dendritische cel

Type van wit bloedlichaampje dat helpt om infecties te bestrijden door signalen (antigenen) te produceren die erop gericht zijn een immuunreactie uit te lokken (reactie van het immuunsysteem op de aanwezigheid van vreemde stoffen in het lichaam). Dendritische cellen ontwikkelen zich vanuit monocyten (type van wit bloedlichaampje dat helpt om infecties te bestrijden door bacteriën en andere vreemde stoffen te absorberen) die van het bloed naar de weefsels zijn gegaan.

Derdelijnsbehandeling

Een derdelijnsbehandeling voor kanker wordt gebruikt als de tweedelijnsbehandeling niet het beoogde effect heeft, of niet goed verdragen wordt door de patiënt. Vaak is een derdelijnsbehandeling er niet meer op gericht om de aandoening te genezen, maar heeft ze alleen als doel om de kwaliteit van leven te verhogen.

Diepveneuze trombose (DVT)

Aanwezigheid van een bloedprop (of een trombus) in een diepe ader, voornamelijk in de benen en het bekken.

Dilatatie en curettage (DC)

Ingreep die erin bestaat de baarmoederhals (onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)) te dilateren (te verwijden), zodat men een curette (instrument in de vorm van een lepel met een scherp uiteinde) kan inbrengen in de uterus (of de baarmoeder) om cellen, weefsel of massa's weg te nemen uit het endometrium (of het baarmoederslijmvlies, bekleding aan de binnenzijde van de uterus (of de baarmoeder)). Artsen doen een beroep op dilatatie en curettage (DC) om de oorzaak van een baarmoederbloeding te bepalen en deze bloeding te behandelen of om een cyste (soort van zakje dat doorgaans een vloeibare of semivloeibare inhoud bevat) te verwijderen.

Diploïde

Cel bestaande uit een volledig paar chromosomen (de twee elementen van het paar). Bij de mens is het merendeel van de cellen diploïde en bevatten ze 46 chromosomen (23 afkomstig van de moeder en 23 afkomstig van de vader). Vergelijken met haploïde.

Dooierzaktumor

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de germinale cellen (of de kiemcellen, spermatozoïden (of zaadcellen) bij de man en ova (of eicellen) bij de vrouw). De weefsels van dooierzaktumoren lijken op de normale weefsels van een embryo in een vroeg stadium. Deze tumoren kunnen voorkomen in de testikels (of de teelballen) en de ovaria (of de eierstokken). De dooierzaktumor wordt ook het dooierzakcarcinoom of de endodermale sinustumor genoemd.

Dosimetrist

Zorgdeskundige die gespecialiseerd is in de planning en de berekening van de geschikte stralingsdosis die noodzakelijk is voor de behandeling alsook van het aantal sessies en de duur van de behandeling. De meting van de stralingsblootstelling wordt dosimetrie genoemd.

Drepanocytose

Zeldzame genetische ziekte die de hemoglobine (proteïne die aanwezig is in de rode bloedlichaampjes, die zuurstof vervoert en die het bloed zijn rode kleur geeft) aantast en die ervoor zorgt dat de rode bloedlichaampjes de abnormale vorm van een halvemaan (of een sikkel) hebben. De abnormale rode bloedlichaampjes kunnen makkelijk beschadigd worden en vroegtijdig sterven, wat anemie (vermindering van het aantal rode bloedlichaampjes) kan veroorzaken. Ze kunnen ook de kleine bloedvaten verstoppen en weefsels en organen beschadigen. Deze ziekte wordt ook drepanocytaire anemie, sikkelcelanemie of sikkelcelziekte genoemd.

Dumpingsyndroom

Aandoening die gekarakteriseerd wordt door de te snelle afvoer van voedingsmiddelen en vloeistoffen uit de maag en de dunne darm. De tekenen en symptomen omvatten krampen, misselijkheid, diarree en duizeligheid. Het dumpingsyndroom kan zich voordoen bij een patiënt die een volledige of gedeeltelijke chirurgische ablatie (of verwijdering) van de maag onderging.

Duodenum

Eerste gedeelte van de dunne darm dat gedeeltelijk verteerde voedingsmiddelen ontvangt van de maag, dat de voedingsstoffen opneemt en dat de verteerde voedingsmiddelen afvoert naar het jejunum (of de nuchtere darm). Het duodenum ontvangt ook de spijsverteringssappen van de pancreas (of de alvleesklier) en de gal (geelgroenige vloeistof die bijdraagt aan de digestie (of de vertering) van vetten) afkomstig van de lever en van de galblaas.

Dysfagie

Moeilijkheden bij het slikken.

Dysfasie

Aandoening die het verbale communicatievermogen van iemand aantast, d.w.z. het taalbegrip en de taalexpressie. Dysfasie is een veelvoorkomend symptoom bij mensen met bepaalde hersentumoren. De meest ernstige vormen van dysfasie worden afasie genoemd.

Dysplasie

Abnormale ontwikkeling, abnormaal uiterlijk en abnormale organisatie van de cellen, wat hen onderscheidt van de normale cellen wat betreft hun grootte, vorm en organisatie in de weefsels. Dysplasie wijst bijna altijd op een precancereuze toestand. Het bijvoeglijke naamwoord dysplastisch betekent met betrekking tot dysplasie, zoals dysplastische naevus.

Ectasie

Verwijding (dilatatie) van een kanaal of bloedvat. Ectasie van de melkgangen bijvoorbeeld betekent dat deze kanalen die de melk naar de tepels vervoeren verwijd zijn.

Elektrocardiografie

Techniek die erin bestaat de door het hart geproduceerde elektrische stroom te registreren. Artsen doen een beroep op elektrocardiografie om het ritme en de spierfunctie van het hart te onderzoeken. De grafische registratie die men zo maakt, wordt een elektrocardiogram (ECG) genoemd.

Elektrocoagulatie

Ingreep die erin bestaat elektrische stroom met een hoge frequentie te gebruiken om cellen of weefsels te vernietigen. Elektrocoagulatie kan gebruikt worden om abnormale weefsels of kankercellen te vernietigen of om bloedvaten te herstellen om een bloeding te stoppen. Elektrocoagulatie wordt ook elektrocauterisatie, elektrochirurgie of fulguratie genoemd.

Embolie

Verstopping van een bloedvat door een bloedprop of andere stoffen.

Embolisatie

Ingreep die erin bestaat de bloedtoevoer naar weefsels of een orgaan tegen te gaan of af te remmen. Embolisatie kan gebruikt worden om de bloedcirculatie naar een tumor tegen te gaan om zo de kankercellen te vernietigen.

Embryonaal carcinoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de germinale cellen (of de kiemcellen, spermatozoïden (of zaadcellen) bij de man en ova (of eicellen) bij de vrouw) en waarvan de cellen lijken op de weefsels van een embryo in een vroeg stadium (foetus).

Emetisch (of braakopwekkend) Primaire tabs

Wordt gezegd van een stof die braken met zich meebrengt. De term emetogeen is een synoniem van het woord emetisch.

Endocriene klier

Type van klier zonder kanaal dat hormonen rechtstreeks afscheidt in de bloedbaan. Voorbeelden van endocriene klieren zijn het thyroïd (of de schildklier), de parathyroïden (of de bijschildklieren), de hypofyse (of het hersenaanhangsel), de pancreaseilandjes, de bijnieren, de epifyse (of de pijnappelklier) alsook de ovaria (of de eierstokken) en de testikels (of de teelballen). De endocriene klier wordt ook klier met interne secretie (of afscheiding) genoemd.

Endoluminaal

Met betrekking tot een kanaal of een doorgangsweg van het lichaam, zoals de slokdarm (buis waarlangs het voedsel van de farynx (of de keelholte) naar de maag loopt) of de bronchiën (of de luchtpijpvertakkingen, brede buizen, of luchtwegen, die de lucht doorlaten naar en van de longen).

Endometriumhyperplasie

Overmatige en abnormale groei van cellen in het endometrium (of het baarmoederslijmvlies, bekleding aan de binnenzijde van de uterus (of de baarmoeder)) die een verdikking van het endometrium veroorzaakt. Endometriumhyperplasie is niet kwaadaardig, maar kan het in sommige gevallen wel worden.

Endorfine

Stof die geproduceerd wordt door het lichaam om de pijn te verzachten. Endorfines worden uitgescheiden door de hypofyse (of het hersenaanhangsel) en de hypothalamus. Ze zijn een type van neurotransmitter, ofwel een chemische stof die signalen of impulsen zendt van een zenuwcel (of een neuron) naar een andere of naar andere gespecialiseerde cellen.

Endoscopische retrograde cholangiopancreatografie (ERCP)

Ingreep waarbij men een endoscoop (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) gebruikt om de galblaas, de pancreas (of de alvleesklier), de lever en de kanalen (buizen) die verbonden zijn aan deze organen (galkanaal en pancreaskanaal) te onderzoeken en te röntgenen (of er een röntgenfoto van te maken). De endoscoop wordt ingebracht via de mond en loopt langs de slokdarm en de maag om de dunne darm te bereiken. Een kleinere buis wordt vervolgens in de endoscoop aangebracht tot in het galkanaal en het pancreaskanaal. Een contrastmiddel wordt vervolgens geïnjecteerd in deze kanalen om ze duidelijk in kaart te brengen op de röntgenfoto.

Endostatine

Stof die de angiogenese (vorming van nieuwe bloedvaten) tegengaat. Endostatine is een type van cytokine dat geproduceerd wordt door de cellen van het immuunsysteem. Deze stof kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden. Endostatine kan gebruikt wordt als antiangiogene behandeling.

Enterale voeding

Het rechtstreeks in de maag of de dunne darm inbrengen van voedingsstoffen en andere stoffen. Enterale voeding kan toegediend worden in vloeibare vorm m.b.v. een nasogastrische sonde (NS) die in de neus ingebracht wordt en die men laat afdalen in de farynx (of de keelholte) tot aan de slokdarm en vervolgens de maag. Men kan dit ook toedienen m.b.v. een gastrostomiesonde (chirurgische ingreep die erin bestaat een opening aan te leggen in de buikwand die verbonden is met de maag) of een jejunostomiesonde (chirurgische ingreep die erin bestaat een opening aan te leggen in de buikwand die verbonden is met de dunne darm). Enterale voeding wordt ook enterale toediening of sondevoeding genoemd.

Enucleatie

Chirurgische ingreep die erin bestaat een orgaan of een tumor te extirperen (of volledig weg te nemen) om de structuur van dit orgaan of deze tumor intact te houden. Dankzij de enucleatie van het oog bijvoorbeeld is het mogelijk om de oogbol volledig te verwijderen.

EOD-classificatiesysteem (Extent of Disease)

Systeem dat gebruikt wordt om de omvang (of de uitgebreidheid) van de kanker in het lichaam (stadium) te beschrijven. Er wordt een EOD-code bestaande uit 10 cijfers bepaald in functie van de grootte van de primaire tumor en de omvang van de verspreiding van de kanker naar de lymfeklieren en andere delen van het lichaam. Het EOD-classificatiesysteem wordt ook SEER genoemd.

Eosinofiel

Type van granulocyt (wit bloedlichaampje) dat chemische stoffen afscheidt om bepaalde types van infectie te bestrijden en dat ook actief is tijdens allergische reacties.

Ependymoom

Zeldzame kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de cellen van het ependym, membraan dat het oppervlak van de hersenventrikels (holtes gevuld met vloeistof) en van het centrale kanaal van het ruggenmerg bedekt. Het ependymoom is een type van glioom. Het ependymoom wordt ook ependymale tumor genoemd.

Epididymis (of bijbal) Primaire tabs

Buis die stevig ingepakt is aan de achterzijde van iedere testikel (of teelbal), die de spermatozoïden (of de zaadcellen) opslaat totdat ze uitrijpen en die ze vervolgens naar de zaadleider (kanaal dat het sperma van de testikels (of de teelballen) naar de urethra (of de urinebuis) vervoert) brengt.

Epifyse

Kleine klier in de vorm van een erwt nabij het centrum van het encephalon die melatonine produceert, een hormoon dat helpt om het slaappatroon te controleren. De epifyse wordt ook de pijnappelklier genoemd.

Epigastrisch

  1. Term die duidt op alles wat betrekking heeft op het bovenste middengedeelte van het abdomen (of de buik).
  2. Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de structuren die steunen op de maag of die er nauw mee verbonden zijn, met inbegrip van het bovenste gedeelte van de slokdarm.

Epitheelcel

Gespecialiseerde cellen die het epitheel (laag van cellen die de holle organen en de klieren bedekt en die de buitenste laag van de huid vormt) vormen. Bepaalde epitheelcellen produceren mucus (of slijm) of andere secreten (of sappen). Er bestaan 3 types van epitheelcellen: de squameuze cellen, de cilindrische cellen en de kubische cellen.

Epstein-barrvirus (EBV)

Type van herpesvirus dat verantwoordelijk is voor mononucleose (zeer besmettelijke ziekte die koorts, vermoeidheid, malaise of keelpijn met zich meebrengt). Het epstein-barrvirus wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van bepaalde kankers, met inbegrip van het burkittlymfoom. Het epstein-barrvirus wordt ook het humane herpesvirus 4 (HHV-4) genoemd.

Erfelijke colorectale kanker zonder polypose (HNPCC)

Genetische aandoening die in verband gebracht wordt met een verhoogd risico op de ontwikkeling van colonkanker of andere kankers. Deze aandoening wordt ook lynchsyndroom genoemd.

Erythroplasie

Abnormale rode plek die verschijnt op de slijmvliezen van de mond. Erythroplasie kan zich omvormen tot kanker.

Erytropoëtine (EPO) Primaire tabs

Hormoon dat het beenmerg aanzet tot de productie van rode bloedlichaampjes. Erytropoëtine wordt geproduceerd door de nieren. Dit hormoon kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden (synthetische erytropoëtine wordt epoëtine genoemd).

Etiologie

Studie van de oorsprong of de oorzaken van ziekten.

Excisiebiopsie

Type van biopsie dat erin bestaat de tumor of het abnormale weefsel volledig te verwijderen, alsook een marge van omliggend weefsel om te onderzoeken onder de microscoop.

Exenteratie

Chirurgische ingreep die erin bestaat alle organen in een lichaamsholte te verwijderen. Een pelvische exenteratie bijvoorbeeld is erop gericht het colon descendens, het rectum (of de endeldarm) en de urineblaas te verwijderen. Bij de vrouw verwijdert men ook de baarmoederhals (het onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)), de schede (of de vagina, het geboortekanaal), de ovaria (of de eierstokken) en de omliggende lymfeweefsels.

Exocriene klier

Type van klier dat stoffen afscheidt aan het oppervlak van het lichaam of in andere organen door een kanaal. Voorbeelden van exocriene klieren zijn de pancreas (of de alvleesklier), de speekselklieren, de zweetklieren en de borstklieren.

Extralymfatisch

Wat betrekking heeft op een gebied of een orgaan buiten het lymfesysteem of op wat dit treft. Vergelijken met extranodaal.

Extranodaal

Wat betrekking heeft op een gebied of een orgaan buiten de lymfeklieren of op wat dit treft. Vergelijken met extralymfatisch.

Extravasatie

Afvloed of wegstroming van bloed, vloeistof (zoals een geneesmiddel) of cellen van een bloedvat, een lymfevat of een buis naar de omliggende weefsels. Vergelijken met intravasatie.

Fagocyt

Type van wit bloedlichaampje dat bacteriën en micro-organismen omringt en vernietigt, dat vreemde stoffen absorbeert, dat oude of beschadigde cellen verwijdert en dat bijdraagt aan de stimulatie van het immuunsysteem. De belangrijkste types van fagocyten zijn neutrofielen, monocyten en macrofagen.

Familiaire adenomateuze polypose (FAP)

Erfelijke ziekte die gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van een groot aantal poliepen in het colon (of de karteldarm) en het rectum (of de endeldarm). Mensen met FAP lopen een groter risico op colorectale kanker. Deze ziekte wordt ook familiaire polyposis coli genoemd.

Fanconianemie (of fanconibloedarmoede)

Zeldzame genetische aandoening die het beenmerg aantast en verhindert om rode bloedlichaampjes, witte bloedlichaampjes en bloedplaatjes te produceren. Fanconianemie kan zich omvormen tot myelodysplastisch syndroom (MDS) of leukemie.

Fanconisyndroom

Aandoening aan de nieren die deze aanzet tot de afscheiding van bepaalde stoffen in de urine in plaats van in de bloedsomloop, waar ze in normale omstandigheden geabsorbeerd worden. Het syndroom van Fanconi kan veroorzaakt worden door een genetische aandoening of een nierletsel. Vergelijken met fanconianemie (of fanconibloedarmoede).

Fecaal occult bloedtest (FOBT)

Test die erop gericht is bloed op te sporen dat niet zichtbaar is in de ontlasting.

Feochromocytoom

Tumor die ontstaat in de bijnieren (nieren boven iedere nier die hormonen uitscheiden die de regeling van het hartritme en de arteriële druk (of de bloeddruk) bevorderen). Feochromocytomen zijn doorgaans goedaardig (benigne) en worden zelden kwaadaardig (maligne).

Fibroadenoom

Goedaardige (benigne) tumor die ontstaat in de fibreuze weefsels en de klierweefsels van de borst.

Fibroom

Goedaardige (benigne) tumor die ontstaat in de fibreuze bindweefsels (weefsels die verschillende organen in het lichaam omringen en ondersteunen). Een fibreuze poliep is een zeldzame poliep die zich ontwikkelt in het spijsverteringskanaal.

Fibrosarcoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de fibreuze bindweefsels die de botten, de spieren en andere lichaamsorganen op hun plaats houden.

Fijnenaaldbiopsie (FNB)

Type van biopsie dat erin bestaat een injectiespuit en een zeer fijne naald te gebruiken om een klein monster van cellen of vloeistof af te nemen (te aspireren of op te zuigen) in een tumor of een abnormale massa om te onderzoeken onder de microscoop.

Fistel (of pijpzweer)

Abnormale opening of doorgang tussen 2 interne organen of tussen een intern orgaan en het lichaamsoppervlak. Fistels kunnen veroorzaakt worden door een infectie of een verwonding. Ze kunnen ook een complicatie zijn van een chirurgische ingreep.

Flavonoïde

Stof die aanwezig is in citrusvruchten (zoals pompelmoezen, sinaasappels, citroenen en limoenen) alsook in thee en rode wijn. Flavonoïden zijn een type van fytochemische stof met antioxiderende en anti-inflammatoire (of ontstekingsremmende) eigenschappen. Onderzoekers buigen zich over de mogelijke rol van flavonoïden in kankerpreventie.

Flebitis

Inflammatie (of ontsteking) van een ader. Flebitis is een bijwerking van bepaalde chemotherapiebehandelingen en bepaalde geneesmiddelen die gebruikt worden bij hormoontherapie.

Flebotomie

Ingreep die erin bestaat een punctie uit te voeren in een ader m.b.v. een naald om bloed af te nemen. Flebotomie wordt ook veneuze punctie genoemd.

Flowcytometrie

Laboratoriumtest waarbij men het aantal cellen telt en het percentage aan levende cellen in een monster bepaalt alsook bepaalde karakteristieken van de cellen, zoals de grootte, de vorm, de hoeveelheid DNA en de aanwezigheid van tumormarkers. Bij flowcytometrie voegt men aan de cellen van het monster een lichtgevoelige kleurstof toe en plaatst men ze vervolgens in een vloeistof die men aan de fijne stralen van een laser of een andere lichtbron blootstelt. De metingen worden vervolgens opgesteld op basis van de manier waarop deze kleurstof reageert op het licht.

Foliumzuur

Vorm van vitamine B9 en essentiële voedingsstof die het lichaam helpt om nieuwe cellen aan te maken en die een rol speelt in de normale ontwikkeling van het zenuwstelsel. Foliumzuur is aanwezig in lever, groene groenten, sinaasappelen, linzen, bonen, alsook in brood en volle ontbijtgranen.

Follikelstimulerend hormoon (FSH)

Hormoon met als functie de ovaria (of de eierstokken) aan te zetten tot de productie van ova (of eicellen) en de testikels (of de teelballen) aan te zetten tot de productie van spermatozoïden (of zaadcellen). Het follikelstimulerende hormoon wordt uitgescheiden door de hypofyse (of het hersenaanhangsel).

Fotocoagulatie

Ingreep die erin bestaat een laser (intense lichtbundel) te gebruiken om bloedvaten te herstellen of te vernietigen. Fotocoagulatie kan gebruikt worden om de bloedvaten die een tumor nodig heeft om te groeien af te sluiten of om bepaalde oogaandoeningen te behandelen.

Fotodynamische therapie (FDT)

Behandeling die erin bestaat geneesmiddelen toe te dienen die actief worden wanneer ze blootgesteld worden aan licht (fotosensitieve, fotosensibiliserende of lichtgevoeligmakende stoffen). Bij FDT wordt de fotosensitieve stof aangebracht op de huid of geïnjecteerd in een ader en nemen de kankercellen deze stof op. Na een bepaalde periode worden de kankercellen blootgesteld aan licht, wat de fotosensitieve stof activeert en de kankercellen vernietigt. Fotodynamische therapie wordt ook fotochemotherapie of fototherapie genoemd.

Fotosensitieve stof

Geneesmiddel dat geactiveerd wordt door licht of dat de sensibiliteit (of de gevoeligheid) van de cellen aan licht verhoogt. Fotosensitieve stoffen worden gebruikt bij fotodynamische therapie (FDT). Fotosensitieve stoffen worden ook fotosensibiliserende of lichtgevoeligmakende stoffen genoemd.

Fotosensitiviteit (of fotogevoeligheid)

Verhoogde of abnormale gevoeligheid van de huid aan zonlicht of aan iedere andere ultraviolette straling (uv-straling). Fotosensitiviteit kan een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, zoals chemotherapie of radiotherapie.

Frans-Amerikaans-Britse classificatie (FAB)

Systeem dat gebruikt wordt om de acute leukemieën te beschrijven en te classificeren volgens de cellijn van waaruit ze zich ontwikkelen (lymfatische of myeloïde leukemie), alsook de microscopische karakteristieken en de chemische samenstelling van de blastcellen (onrijpe bloedcellen). Het FAB-classificatiesysteem omvat 3 types van acute lymfoblastische leukemie (L1, L2 en L3) en 7 types van acute myeloblastische leukemie (M0 tot M7).

Functionele index

Meting van de capaciteit van een persoon om veelvoorkomende taken alsook zijn dagelijkse activiteiten uit te voeren. Voorbeelden van schalen die gebruikt worden om de functionele index te evalueren, omvatten die van de Eastern Cooperative Oncology Group (ECOG), van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) en de functionele indexschaal van Karnofsky.

Functionele longtest

Test die gebruikt wordt om te onderzoeken hoe efficiënt de longen zijn door metingen uit te voeren van onder andere de hoeveelheid lucht die de longen kunnen bevatten, de snelheid waarmee de lucht in- en uitgeademd wordt alsook de hoeveelheid ingeademde zuurstof en uitgeademde koolstofdioxide. De functionele longtest wordt ook longfunctieonderzoek of functioneel longonderzoek genoemd.

Fyto-oestrogeen

Stof die aanwezig is in sommige planten (zoals groenten, fruit, granen en bepaalde zaden) en die gelijkaardige karakteristieken heeft als oestrogeen. Voorbeelden van fyto-oestrogenen omvatten isoflavonen en lignanen. Onderzoekers buigen zich over de mogelijke rol van fyto-oestrogenen in kankerpreventie.

Fytochemische stof

Actieve chemische verbinding in planten met antioxiderende eigenschappen die het immuunsysteem stimuleert en andere gunstige effecten heeft op de gezondheid. De verschillende types van fytochemische stoffen omvatten de carotenoïden, de flavonoïden, de isoflavonen en de fyto-oestrogenen. Onderzoekers buigen zich over de mogelijke rol van fytochemische stoffen in kankerpreventie.

Galliumscintigrafie

Techniek die erin bestaat gallium (een radio-isotoop) te gebruiken om foto's te bekomen van de interne structuren en organen van het lichaam. Artsen doen een beroep op galliumscintigrafie om een inflammatie (of een ontsteking), een abces (of een ettergezwel), tumoren of andere ziektetekenen op te sporen. Ze kunnen ook galliumscintigrafie gebruiken om te kijken hoe iemand met kanker reageert op de behandeling ervan. Galliumscintigrafie is een type van scintigrafie.

Galomleiding

Chirurgische ingreep die erin bestaat een nieuwe doorgangsweg te creëren voor de gal (geelgroenige vloeistof die bijdraagt aan de digestie (of de vertering) van vetten), wanneer het galkanaal (buis die de gal van de lever naar het duodenum (of de twaalfvingerige darm, het eerste gedeelte van de dunne darm) laat circuleren) verstopt wordt door een tumor of galstenen.

Gammaglobuline

Bloedproteïne die actief is als antilichaam (of antistof) om het lichaam te beschermen tegen infecties. Gammaglobuline is een type van immunoglobuline.

Gammascalpel (of gammames)

Apparaat dat gebruikt wordt in de stereotactische radiotherapie om een sterke stralingsdosis toe te dienen door gammastralen met precisie te richten op een tumor, vanuit verschillende hoeken en in één enkele keer. Het gammascalpel wordt doorgaans gebruikt voor tumoren aan het hoofd en de hals, aangezien het een stralingsdosis kan toedienen aan een zeer specifiek gebied en op een dergelijke manier dat zeer weinig normale weefsels eraan blootgesteld worden.

Gammastraal

Type van hoogenergetische straling dat uitgezonden wordt tijdens de desintegratie van radioactieve partikels. Gammastralen worden gebruikt in radiotherapie. Ze maken meer energie vrij dan röntgenstralen.

Gastrectomie

Chirurgische ingreep waarbij de maag gedeeltelijk of volledig verwijderd wordt.

Gastrine

Hormoon dat de maag aanzet tot de uitscheiding van een zuur dat de digestie (of de vertering) van het voedsel bevordert. Gastrine wordt geproduceerd door cellen van de maag.

Gastrinoom

Type van neuro-endocriene tumor (hij ontstaat in de cellen van het neuro-endocriene systeem) dat zich ontwikkelt in de maag, het duodenum (of de twaalfvingerige darm, eerste gedeelte van de dunne darm) of de pancreas (of de alvleesklier). Deze tumor scheidt gastrine (hormoon) af en bijgevolg kan een te grote hoeveelheid zuur aanwezig zijn in de maag, waardoor zweren veroorzaakt kunnen worden aan de maag of de dunne darm.

Een gastrinoom kan goedaardig (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn.

Gastro-oesofageale reflux (GOR)

Aandoening die gekarakteriseerd wordt door het terugvloeien van het maagzuur in de slokdarm (buis waarlangs het voedsel van de farynx (of de keelholte) naar de maag gaat), wat brandend maagzuur, zure oprispingen en schade aan de bekleding van de slokdarm met zich meebrengt.

Gastroscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de maag te onderzoeken of te behandelen. Men kan cellen of weefsel wegnemen om te onderzoeken onder de microscoop. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een gastroscoop genoemd.

Gastrostomie

Chirurgische ingreep die erin bestaat een kunstmatige opening (stoma) aan te leggen in de buikwand tot in de maag. Dankzij een gastrostomie kan een nieuwe opening gemaakt worden waarlangs men vloeistoffen en voeding in de maag kan brengen. Een voedingssonde (gastrostomiesonde) kan aangelegd worden in de maag door een stoma. Wanneer artsen een endoscoop (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) gebruiken als hulpmiddel om de stoma uit te voeren en de gastrostomiesonde aan te leggen wordt deze ingreep een percutane endoscopische gastrostomie (PEG) genoemd.

Geabsorbeerde stralingsdosis (rad)

Standaardmeeteenheid van de geabsorbeerde stralingsdosis. Deze meeteenheid werd vervangen door gray (Gy). Eén rad is gelijk aan één centigray (cGy) en 100 rad is gelijk aan één gray (Gy).

Gedeeltelijke hysterectomie

Chirurgische ingreep waarbij men de uterus (of de baarmoeder) verwijdert, maar niet de baarmoederhals (het onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)). Deze ingreep wordt ook subtotale hysterectomie genoemd.

Gefractioneerde stereotactische radiotherapie

Type van stereotactische radiotherapie dat erin bestaat kleine stralingsdosissen uit te zenden naar een tumor tijdens een bepaald aantal sessies of multipele fracties.

Gelaryngectomeerd

Persoon bij wie men de larynx (of het strottenhoofd, het spraakorgaan) verwijderd heeft.

Genetische predispositie

Verhoogd risico omwille van erfelijke factoren op de ontwikkeling van een bepaalde ziekte of aandoening. Deze predispositie wordt ook genetische of erfelijke aanleg genoemd.

Genetische screening

DNA-onderzoek om de aanwezigheid van een genetische mutatie na te gaan (permanente verandering in een gen) die erop zou kunnen wijzen dat iemand een verhoogd risico loopt op de ontwikkeling van een ziekte of een bepaalde aandoening.

Genexpressie

Proces dat instaat voor de transcriptie en de vertaling van de informatie in een gen om een bepaald kenmerk te produceren.

Gentherapie

Behandeling die een verandering van een gen met zich meebrengt. De genen die verantwoordelijk zijn voor een ziekte worden hersteld of een defect gen wordt vervangen door een normaal gen om het lichaam te helpen bij het bestrijden van verschillende ziekten, met inbegrip van kanker. Bij gentherapie gebruikt men virussen of liposomen om het herstelde gen of het normale gen naar de doelcellen te vervoeren.

Gerandomiseerd

Volledig willekeurig bepaald. De deelnemers aan een gerandomiseerde klinische proef bijvoorbeeld worden willekeurig toegewezen aan de controlegroep (die mensen die niet onderworpen worden aan de nieuwe studiemethode om de ziekte te voorkomen, op te sporen, te behandelen of te controleren) of aan de experimentele groep (die mensen die wel onderworpen worden aan de nieuwe studiemethode om de ziekte te voorkomen, op te sporen, te behandelen of te controleren). De term randomisatie heeft betrekking op het proces waarbij de deelnemers willekeurig toegewezen worden aan de controle- of experimentele groep.

Germinale cel (of kiemcel)

Reproductieve cel (of voortplantingscel, spermatozoïde (of zaadcel) bij de man en ovum (of eicel) bij de vrouw).

Geschiktheidscriterium

Factor die bepaalt of een persoon geschikt is voor een klinische proef of die bepaalt of hij voldoet aan de eisen met het oog op deelname. De geschiktheidscriteria zorgen ervoor dat alle deelnemers aan een klinische proef gelijkaardige karakteristieken hebben, zoals het geslacht, de leeftijd, het type van kanker en zijn stadium, de algemene gezondheidstoestand en de vroeger toegediende behandeling. Dankzij deze criteria is het mogelijk om zich ervan te vergewissen dat de resultaten van de studie wetenschappelijk geldig zijn. Zie ook inclusiecriterium en exclusiecriterium.

Gestationele trofoblastziekte

Zeldzame tumor die zich ontwikkelt in de uterus (of de baarmoeder) vanuit de weefsels die zich ontwikkelen in de placenta (of de moederkoek) tijdens de zwangerschap. De goedaardige (benigne) vorm van de ziekte wordt blaasmola (of druifmola, mola hydatidosa, molaire zwangerschap of molazwangerschap) genoemd. De meest zeldzame vorm die kwaadaardig (maligne) is, wordt choriocarcinoom genoemd. Deze ziekte wordt ook gestationele trofoblastische neoplasie of gestationele trofoblasttumor genoemd.

Gistinfectie

Schimmelinfectie die zich kan voordoen in een van de slijmvliezen van het lichaam, waaronder de slijmvliezen die de binnenzijde van de mond, de slokdarm en de schede (of de vagina) bedekken. Een gistinfectie kan een bijwerking zijn van chemotherapie. Deze infectie wordt ook candidose genoemd. Wanneer ze het mondslijmvlies aantast, wordt ze ook spruw genoemd.

Glandulaire cel (of kliercel)

Gespecialiseerde cel die stoffen (zoals mucus (of slijm), hormonen en smeermiddelen) afscheidt in het lichaam.

Gleasonscore

Systeem dat gebruikt wordt om de graad van de prostaatkanker te beschrijven door zich te baseren op het uiterlijk en het gedrag van de kankercellen onder de microscoop. Wanneer ze onder de microscoop bestudeerd worden, kunnen de prostaatkankercellen geclassificeerd worden volgens een beoordelingsschaal (graden gaande van 1 tot 5). De patholoog onderzoekt een monster van prostaatweefsel en identificeert de twee meestvoorkomende graden in het monster. Hij telt vervolgens de twee scores op om de gleasonscore te bekomen. Volgens de gleasonscore wordt prostaatkanker geclassificeerd volgens 1 van de 3 risicocategorieën (laaggradig, intermediaire graad en hooggradig). De gleasonscore wordt ook gleasonclassificatie of gleasonschaal genoemd.

Gliacel

Gespecialiseerde cel met als functie de zenuwcellen (of de neuronen) van het centrale zenuwstelsel (CZS), met inbegrip van de hersenen en het ruggenmerg, te omringen, te ondersteunen en te isoleren. De belangrijkste types van gliacellen zijn oligodendrocyten, astrocyten, microgliacellen en ependymocyten. Gliacellen worden ook neurogliacellen genoemd.

Glucagon

Hormoon dat het glucosegehalte (of het suikergehalte) in het bloed doet stijgen. Glucagon wordt geproduceerd door de cellen van de pancreaseilandjes. Dit hormoon kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden.

Gonade (of geslachtsklier)

Orgaan dat de germinale cellen (of de kiemcellen) produceert. Bij de man is de gonade de testikel (of de teelbal) die de spermatozoïden (of de zaadcellen) produceert. Bij de vrouw is de gonade het ovarium (of de eierstok) die de ova (of de eicellen) produceert.

Gonadotrofine

Alle hormonen die de groei en de werking van de gonaden (testikels (of teelballen) bij de man en ovaria (of eierstokken) bij de vrouw) stimuleren. Gonadotrofines worden uitgescheiden door de hypofyse (of het hersenaanhangsel).

Granulocyt

Type van wit bloedlichaampje dat helpt om infecties te bestrijden. De 3 types van granulocyten zijn de neutrofielen, de eosinofielen en de basofielen. Granulocyten worden ook granulaire leukocyten of polymorfonucleaire leukocyten (PMN) genoemd.

Granulocyt- en macrofaagkoloniestimulerende factor (GM-KSF)

Stof die het beenmerg aanzet tot de productie van witte bloedlichaampjes (voornamelijk granulocyten en macrofagen). Deze witte bloedlichaampjes helpen het lichaam om bacteriën, virussen en verschillende types van schimmel te bestrijden. GM-KSF is een cytokine die van nature aanwezig is in het lichaam. Deze cytokine kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden. GM-KSF is een type van biologische therapie dat gebruikt wordt in de behandeling van kanker om het immuunsysteem te stimuleren. Het kan eveneens toegediend worden na chemotherapie om het aantal witte bloedlichaampjes te verhogen en om de risico's op infectie te verminderen.

Granulocytkoloniestimulerende factor (G-KSF)

Stof die het beenmerg aanzet tot de productie van granulocyten (type van wit bloedlichaampje). Granulocyten helpen het lichaam om bacteriën, virussen en verschillende types van schimmel te bestrijden. G-KSF is een cytokine die van nature aanwezig is in het lichaam. Deze cytokine kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden. G-KSF is een type van biologische therapie dat gebruikt wordt in de behandeling van kanker om zowel de risico's op infectie als de noodzaak om antibiotica toe te dienen te verminderen.

Granulocytopenie

Vermindering van het aantal granulocyten (type van wit bloedlichaampje dat helpt om infecties te bestrijden). Granulocytopenie kan veroorzaakt worden door verschillende ziekten, met inbegrip van kanker. Het kan ook een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, zoals chemotherapie en radiotherapie.

Granulosacel

Gespecialiseerde cel van het ovarium (of de eierstok) die de beschermende buitenlaag van het ovum (of de eicel) in ontwikkeling vormt. Granulosaceltumoren ontstaan bijna altijd in de ovaria (of de eierstokken), maar kunnen zich in zeer zeldzame gevallen ook in de testikels (of de teelballen) ontwikkelen.

Gray (Gy)

Metrische eenheid om de geabsorbeerde stralingsdosis te meten. Eén gray (Gy) is gelijk aan één joule (J) geabsorbeerde energie door één kilogram materie (1 J/kg). Eén gray (Gy) komt overeen met 100 centigray (cGy). Men kan de radiotherapiedosissen beschrijven aan de hand van het aantal gray dat men moet toedienen tijdens iedere behandeling.

Hamartoom

Goedaardige (benigne) weefselafwijking die lijkt op een tumor en die veroorzaakt wordt door een overmatige groei van normale cellen.

Haploïde

Dat slechts één exemplaar bevat van een paar chromosomen. Bij de mens zijn de spermatozoïden (of de zaadcellen) en de ova (of de eicellen) haploïde. Zij hebben 23 chromosomen. Vergelijken met diploïde.

Helicobacter pylori (H. pylori)

Type van bacterie dat een inflammatie (of een ontsteking) en zweren aan de maag en de dunne darm veroorzaakt. Een infectie met H. pylori wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van maagkanker.

Hemangio-endothelioom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de bloedvaten. Het hemangio-endothelioom ontwikkelt zich meestal in de huid, de longen, de lever (epithelioïd hemangio-endothelioom of EHE), de milt of de lymfeklieren.

Hemangiopericytoom

Zeldzame kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de cellen die de wanden van de capillairen (of de haarvaten, de kleinste bloedvaten) vormen.

Hematemese

Bloedbraking (of bloedspuwing).

Hemato-encephalonbarrière (of bloed-hersenbarrière)

Beschermend netwerk van bloedvaten en cellen die het bloed filteren dat naar de hersenen gaat. De hemato-encephalonbarrière verhindert sommige stoffen (zoals antikankergeneesmiddelen) om naar de hersenen te gaan.

Hematocriet

Hoeveelheid (in volume) rode bloedlichaampjes die aanwezig is in een bloedmonster. Hematocriet is een meting van zowel het aantal als de grootte van de rode bloedlichaampjes die aanwezig zijn in een bloedmonster. Een hematocriet van 25 % bijvoorbeeld betekent dat er 25 ml aan rode bloedlichaampjes in een bloedmonster van 100 ml zit.

Hematologie

Studie en behandeling van het bloed, de weefsels en de organen die het bloed produceren en van bloedafwijkingen.

Hematopoëse

Vorming en ontwikkeling van nieuwe bloedcellen. Het bijvoeglijke naamwoord hematopoëtisch betekent met betrekking tot de hematopoëse. Een hematopoëtische stamcel bijvoorbeeld is een niet-gespecialiseerde cel die zich kan omvormen tot eender welk type van bloedcel. Hematopoëse wordt ook hemopoëse genoemd.

Hematurie

Aanwezigheid van bloed in de urine.

Hemilaryngectomie

Chirurgische ingreep waarbij de helft van de larynx (of het strottenhoofd, het spraakorgaan) verwijderd wordt. Zelfs wanneer iemand een hemilaryngectomie onderging, is de persoon in kwestie nog steeds in staat om te praten, aangezien slechts een deel van de larynx en een stemband, of een deel van de stemband, verwijderd werd. Hemilaryngectomie is een type van gedeeltelijke laryngectomie.

Hemoptoë (of hemoptyse, bloedhoest)

Aanwezigheid van bloed in de expectoraties (opgehoeste slijmen/fluimen) van de trachea (of de luchtpijp), de bronchiën (of de luchtpijpvertakkingen, brede buizen, of luchtwegen, die de lucht doorlaten naar en van de longen) of de longen.

Hepatoblastoom

Zeldzame kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de lever. Hepatoblastomen ontwikkelen zich bij zuigelingen en jonge kinderen, meestal van het mannelijke geslacht.

Hepatocellulair carcinoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de lever. Het is de meestvoorkomende leverkanker. Het hepatocellulaire carcinoom is een type van adenocarcinoom. Het hepatocellulaire carcinoom wordt ook kwaadaardig hepatoom genoemd.

Histocompatibiliteitsantigen (HLA)

Proteïne die zich aan het oppervlak van alle cellen bevindt, waaronder de witte bloedlichaampjes (leukocyten) en de bloedplaatjes, en die een rol speelt in de reactie van het immuunsysteem op vreemde stoffen. De HLA's deelt men in volgens een systeem dat vergelijkbaar is met het systeem dat gebruikt wordt voor de rode bloedlichaampjes (A, B, O of AB). De HLA-typering vindt plaats vóór een stamcel- of orgaantransplantatie om zich ervan te vergewissen dat de weefsels van de donor compatibel zijn met de weefsels van de recipiënt. Men noemt ze ook humane leukocytenantigenen.

Histologie (of weefselleer)

Studie van de structuur en de vorm van de cellen en de weefsels aan de hand van een microscoop.

Hodgkin-reed-sternbergcel (HRS)

Type van cel dat aanwezig is in de weefsels die aangetast zijn door het hodgkinlymfoom. Het gaat om abnormale B-cellen (type van wit bloedlichaampje dat antilichamen (of antistoffen) produceert om bacteriën, virussen en schimmels te bestrijden) die het uiterlijk van zeer grote cellen aannemen met een of meerdere prominente kernen.

Hogeresolutieanoscopie (HRA)

Ingreep waarbij men gebruik maakt van een colposcoop (vergroottoestel voorzien van een lampje) om de anus te onderzoeken. Men kan cellen of weefsels verwijderen om te onderzoeken onder de microscoop. De HRA wordt ook de anale colposcopie genoemd.

Homolateraal

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op dezelfde zijde van het lichaam of wat deze zijde treft. Vergelijken met contralateraal.

Hooggradig

Uitdrukking die duidt op alles wat betrekking heeft op kankercellen die niet lijken op normale cellen of die zich anders gedragen (niet-gedifferentieerd) en op tumoren die de neiging hebben om zich snel te ontwikkelen en te verspreiden.

Hormoonreceptor

Proteïne aan het oppervlak van een cel of in een cel die zich hecht aan een bepaald hormoon, wat verschillende veranderingen in de cel kan teweegbrengen. Bij bepaalde types van kanker voert men een laboratoriumtest uit om te bepalen of de kankercellen bepaalde hormoonreceptoren bezitten (deze test wordt de analyse van de hormoonreceptorstatus genoemd). Als de kankercellen receptoren bezitten, spreekt men van positieve receptoren (+). Als de kankercellen geen receptoren bezitten, spreekt men van negatieve receptoren (+).

Humaan choriongonadotrofine (HCG)

Proteïne die in normale omstandigheden geproduceerd wordt door de placenta (of de moederkoek) tijdens de zwangerschap en die doorgaans niet aanwezig is in het bloed van een niet-zwangere vrouw in goede gezondheid of van een man in goede gezondheid. Tijdens een zwangerschapstest onderzoekt men vaak de aanwezigheid van HCG. HCG kan gebruikt worden als tumormarker. Dankzij dit hormoon is het mogelijk om de aanwezigheid van een choriocarcinoom te onderzoeken of om te kijken hoe iemand met testikelkanker of gestationele trofoblastziekte reageert op de behandeling ervan.

Humaan T-lymfotroopvirus 1 / humaan T-celleukemievirus type 1 (HTLV-1)

Type van virus dat de T-cellen (type van wit bloedlichaampje dat de immuunreactie helpt te controleren, infecties helpt te bestrijden en abnormale cellen helpt te vernietigen) besmet en dat bepaalde types van leukemie of lymfomen kan veroorzaken. Een infectie van het HTLV-1 verhoogt het risico op de ontwikkeling van een zeldzaam type van kanker, namelijk volwassen T-cellymfoom of -leukemie (ATL/L). Het ATL/L kan zich voordoen als een type van volwassen T-celleukemie of als een type van non-hodgkinlymfoom. Dit type van virus wordt ook het humane T-lymfotroopvirus type 1 genoemd. varicella-zostervirus. Type van herpesvirus dat varicella (of waterpokken, een zeer besmettelijke ziekte die huidletsels vergelijkbaar met blaasjes, jeuk, vermoeidheid en koorts met zich meebrengt) en zona (of gordelroos, een reactivering van het virus die pijnlijke huidletsels vergelijkbaar met blaasjes met zich meebrengt, doorgaans aan één zijde van het lichaam) veroorzaakt.

Hydrocefalie (of hersenwaterzucht)

Abnormale ophoping van cerebrospinale vloeistof (CSV) (of hersenvocht) in de hersenventrikels (of de hersenkamers, holtes gevuld met vloeistof).

Hyperalimentatie

Toediening van extra voedingsstoffen. Hyperalimentatie kan uitgevoerd worden d.m.v. een voedingssonde (enterale voeding) of via intraveneuze injectie (parenterale voeding).

Hyperfractionering

Methode die erin bestaat 2 of 3 keer per dag kleinere radiotherapie dosissen toe te dienen (in plaats van één enkele dosis) om de persoon in staat te stellen de hogere globale stralingsdosis te verdragen. Hyperfractionering wordt ook hypergefractioneerde radiotherapie genoemd.

Hypertrofie

Overmatige verdikking of groei van een weefsel of een orgaan die eerder veroorzaakt wordt door een vergroting van de cellen waaruit het bestaat dan door een toename van het aantal van deze cellen. Vergelijken met hyperplasie.

Hypofarynx

Onderste gedeelte van de farynx (of de keelholte) dat verbonden is aan de slokdarm. De hypofarynx wordt ook de laryngofarynx genoemd.

Idiopathische trombopenische purpura

Ziekte waarbij de autoantilichamen (of autoantistoffen) de bloedplaatjes (bloedcellen die verantwoordelijk zijn voor de coagulatie (of de stolling)) aanvallen en vernietigen. De tekenen en symptomen omvatten een subcutane bloeding (die paarsachtige bloedplaatjes veroorzaakt, ofwel purpura) of een bloeding aan de neus, de mond, het spijsverteringskanaal of de urinewegen. Deze ziekte wordt ook immune trombopenische purpura (ITP) genoemd.

Idiotype

Deel van een antilichaam (of antistof) dat gebruikt wordt om het specifieke antigen te herkennen dat het antilichaam dient te bestrijden.

Ileostomie

Chirurgische ingreep die erin bestaat een kunstmatige opening (stoma) aan te leggen in de buikwand en deze te verbinden met ileum (of de kronkeldarm). Dankzij een ileostomie kan een nieuwe uitgang gemaakt worden voor de fecaliën nadat men het colon (of de karteldarm), het rectum (of de endeldarm) en een deel van de dunne darm verwijderd heeft.

Ileum (of de kronkeldarm)

Laatste gedeelte van de dunne darm dat bijna volledig verteerde voedingsmiddelen ontvangt van het jejunum, dat het merendeel van de voedings- en vetstoffen opneemt en dat het verteerde voedsel naar de dikke darm afvoert.

Immunosuppressie

Vermindering of verlies van de bekwaamheid van het immuunsysteem om infecties of ziekten te bestrijden. Immunosuppressie kan veroorzaakt worden door ziekten, zoals aids of lymfomen. Dit kan ook een bijwerking zijn van bepaalde chemotherapeutische stoffen. Artsen kunnen eveneens bewust immunosuppressie uitlokken vóór een orgaan- of stamceltransplantatie om afstoting te voorkomen. Deze aandoening wordt eveneens immunodepressie genoemd.

Immunotypering

Techniek die gebruikt wordt om cellen te identificeren door zich te baseren op het type van antilichaam (of antistof) dat zich hecht aan de antigenen die aanwezig zijn aan het oppervlak van de immuuncellen.

Immuunreactie

Reactie van het immuunsysteem om zich te verdedigen tegen vreemde stoffen die aanwezig zijn in het lichaam.

Incisiebiopsie

Type van biopsie dat erin bestaat enkel een klein monster van de tumor of het abnormale weefsel af te nemen om te onderzoeken onder de microscoop.

Inclusiecriterium

Voorwaarde of factor die ervoor zorgt dat een persoon kan deelnemen aan een klinische proef en dat hij geschikt is om eraan deel te nemen. De inclusiecriteria worden vaak opgesomd in de lijst van geschiktheidscriteria voor een klinische proef. Vergelijken met exclusiecriterium.

Inductiebehandeling

De eerste van een reeks behandelingen. De behandeling die volgt op een inductiebehandeling kan een meer intense versie zijn van het eerste type van behandeling of kan een ander type van behandeling zijn.

Interferon

Stof die natuurlijk geproduceerd wordt door het lichaam, die het immuunsysteem stimuleert en die de capaciteit van virussen om zich voort te planten vermindert. Interferonen zijn een type van cytokine. Kunstmatig of synthetisch interferon kan gebruikt worden als biologische responsmodificator om de deling van de kankercellen te verstoren en de groei van de tumor af te remmen

Interleukine

Groep van natuurlijke stoffen die lijken op hormonen en die geproduceerd worden door de witte bloedlichaampjes (ze helpen het lichaam om infecties en ziekten te bestrijden). Interleukinen zijn een type van cytokine. Ze zijn actief als boodschappers om het immuunsysteem te regelen en te stimuleren. Kunstmatige of synthetische interleukine kan gebruikt worden als een type van biologische responsmodificator om het immuunsysteem aan te zetten om de kanker te bestrijden.

International Staging System (ISS)

Systeem dat gebruikt wordt om de omvang (stadium) van een multipel myeloom te beschrijven. De 3 stadia van het ISS (internationaal stadiëringssysteem) zijn gebaseerd op de bepaling van het gehalte aan albumine (belangrijkste proteïne die aanwezig is in het plasma en die helpt om het bloedvolume op peil te houden) en aan bèta-2-microglobuline (proteïne die aanwezig is aan het oppervlak van de cellen en die een rol speelt in de immuunreactie) in het bloed.

Intracavitair

Term die duidt op de binnenzijde van een holte of een ruimte in het lichaam, zoals de binnenzijde van de uterus (of de baarmoeder) of de schede (of de vagina, het geboortekanaal).

Intramedullair

In of in het midden van een orgaan. De term intramedullair verwijst meestal naar alles wat betrekking heeft op de binnenzijde van de botten, het ruggenmerg of het verlengde merg (onderste gedeelte van de hersenstam).

Intramusculair (IM)

In een spier. Men geeft bijvoorbeeld een intramusculaire injectie door een naald in een spier te steken.

Intraoculair

In de oogbol.

Intraperitoneale chemotherapie

Behandeling die erin bestaat antikankergeneesmiddelen rechtstreeks in het abdomen (of de buik) toe te dienen m.b.v. een kleine flexibele katheter.

Intrathecaal

In de ruimte die gevuld is met vloeistof rond de hersenen en het ruggenmerg. Bij een intrathecale chemotherapie bijvoorbeeld worden antikankergeneesmiddelen rechtstreeks in een ruimte geïnjecteerd die gevuld is met vloeistof rond de hersenen en het ruggenmerg.

Intravasatie

Verplaatsing of binnendringing van cellen of van een andere materie (zoals pus (of etter)) afkomstig van de weefsels in een bloedvat of een lymfevat. Vergelijken met extravasatie.

Intraveneuze urografie (IVU)

Ingreep waarbij men röntgenfoto's maakt van de nieren, de ureter en de urineblaas. Men injecteert een contrastmiddel in een ader en neemt een reeks foto's met regelmatige tussenpozen om te onderzoeken op welke manier het middel zich via de organen naar de urine begeeft. Artsen voeren een intraveneuze urografie uit om te bepalen of de nieren nog optimaal functioneren en om tumoren, stenen of verstoppingen in het urinestelsel op te sporen. De röntgenfoto die men maakt, wordt de intraveneuze pyelogram (IVP) genoemd.

Isoflavon

Stof die aanwezig is in bepaalde planten (zoals sojaplanten, aardnoten, bonenplanten en linzenplanten) en die lijkt op oestrogeen (fyto-oestrogeen). Isoflavonen zijn een type van fytochemische stof. Onderzoekers buigen zich over de mogelijke rol van isoflavonen in de preventie van kanker en osteoporose (verlies van botdichtheid), alsook in de verzachting van de symptomen van de menopauze (zoals opvliegers).

IV

Zie intraveneus (IV).

Jejunostomie

Chirurgische ingreep die erin bestaat een kunstmatige opening (stoma) aan te leggen in de buikwand en deze te verbinden met het jejunum. Dankzij een jejunostomie kan een nieuwe ingang gemaakt worden in het jejunum om voedingsstoffen of geneesmiddelen toe te dienen. Via de stoma kan men een voedingssonde (jejunostomiesonde of J-sonde) inbrengen in het jejunum.

Jejunum

Het middelste gedeelte van de dunne darm dat gedeeltelijk verteerde voedingsmiddelen ontvangt van het duodenum, dat het merendeel van de voedings- en vetstoffen opneemt en dat de afvalstoffen naar het ileum afvoert.

Kaposisarcoom

Zeldzame kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de bloedvaten en die gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van licht verheven plekken op de huid, waarvan de kleur varieert van purper tot bruin. Het kaposisarcoom tast meestal de huid aan, maar kan zich ook ontwikkelen in de longen, de darmen of de slijmvliezen die de binnenzijde van de mond, de neus en de keel bekleden. Het kaposisarcoom wordt in verband gebracht met het kaposisarcoomgeassocieerd herpesvirus, of het humane herpesvirus 8 (HHV-8). Het komt vaak voor bij mensen wier immuunsysteem verzwakt is, zoals mensen met aids.

Kaposisarcoomgeassocieerd herpesvirus (KSHV)

Type van herpesvirus dat het kaposisarcoom kan veroorzaken. Dit type van virus wordt ook het humane herpesvirus 8 (HHV-8) genoemd.

Karyotype

  1. Het aantal en de structuur van de chromosomen in de kern van een cel.
  2. Een afbeelding van de chromosomen van een persoon.

Katheter van Foley

Katheter (flexibele buis) die via de urethra (of de urinebuis) in de urineblaas aangebracht wordt om urine buiten het lichaam te kunnen lozen.

Kegelbiopsie

Type van biopsie dat erin bestaat een weefselfragment in de vorm van een kegel chirurgisch af te nemen in de baarmoederhals (onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)) om te onderzoeken onder de microscoop. De kegelbiopsie kan gebruikt worden om aandoeningen aan de baarmoederhals te diagnosticeren of te behandelen. Kegelbiopsie wordt ook conisatie genoemd.

Keratose

Goedaardige (benigne) verdikking van de hoornlaag op de huid, zoals een eeltknobbel. Er bestaan verschillende types van keratose. Seniele of solaire keratose kan een kanker worden.

Killercel

Type van wit bloedlichaampje dat vreemde, geïnfecteerde of kankercellen herkent en aanvalt. Killercellen ontwikkelen zich vanuit geactiveerde T-cellen (type van wit bloedlichaampje dat helpt om de immuunreactie te regelen, om infecties te bestrijden en om abnormale cellen te vernietigen). Ze maken deel uit van het immuunsysteem. Killercellen worden ook killer-T-lymfocyten, cytotoxische T-cellen of cytotoxische T-lymfocyten genoemd.

Klier van Troisier

Lymfeklier aan de bovenzijde van de linkse clavicula (of het sleutelbeen). Een harde en opgezette klier van Troisier kan wijzen op maag- of pancreaskanker (of alvleesklierkanker).

Klinefeltersyndroom

Erfelijke ziekte van het geslachtschromosoom waardoor mannen die ermee besmet zijn minstens één extra X-chromosoom hebben. De tekenen van de ziekte omvatten kleinere testikels (of teelballen), grotere borsten en de afwezigheid van gezichts- en lichaamsbeharing. Het syndroom van Klinefelter wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van testikelkanker (of teelbalkanker). Deze ziekte wordt ook tripel-X-syndroom genoemd.

Kobalt-60

Vorm van metaal genaamd kobalt die straling (gammastralen) uitzendt. Kobalt-60 is een type van radio-isotoop dat gebruikt wordt in de externe radiotherapie.

Koloniestimulerende factor

Stof die het beenmerg aanzet tot de productie van witte bloedlichaampjes, rode bloedlichaampjes en bloedplaatjes. Koloniestimulerende factoren zijn van nature aanwezig in het lichaam en kunnen ook in het laboratorium geproduceerd worden.Deze factor wordt ook aangeduid met het acroniem KSF of wordt ook hematopoëtische groeifactor genoemd. Zie ook granulocytkoloniestimulerende factor (G-KSF) en granulocyt- en macrofaagkoloniestimulerende factor (GM-KSF).

Kostmannsyndroom

Aangeboren aandoening (aanwezig vanaf de geboorte) die gekarakteriseerd wordt door een zeer laag gehalte aan neutrofielen (type van wit bloedlichaampje dat helpt om het lichaam te beschermen tegen bacteriën, virussen en schimmels). Kinderen met dit syndroom hebben frequente infecties van bacteriële aard. Het syndroom van Kostmann wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van acute myeloblastische leukemie (AML) of van stoornissen aan het beenmerg. Dit syndroom wordt ook ziekte van Kostmann, neutropenie van Kostmann, ernstige aangeboren neutropenie en infantiele erfelijke agranulocytose van Kostmann genoemd.

Kruisproef

Laboratoriumtest die uitgevoerd wordt om zich ervan te vergewissen dat het bloed van de donor compatibel is met het bloed van de recipiënt alvorens een bloed- of bloedproductentransfusie uit te voeren.

Krukenbergtumor

Ovariële tumor (of eierstoktumor) die veroorzaakt wordt door de verspreiding (vorming van metastasen) van een maagkanker.

Kubische cel

Type van epitheelcel in de vorm van een vierkant of een kubus. Kubische cellen zijn aanwezig in de klieren, de kanalen en de bekleding van de nierbuisjes (kleine structuren in de nieren die het bloed filteren en urine produceren). Het geheel aan kubische cellen wordt kubisch epitheel genoemd.

Kwab

Deel van een orgaan dat gescheiden wordt door een grens, zoals een membraan of een ligament. De lever-, long- en hersenkwabben zijn hier voorbeelden van.

Lactodehydrogenase (LDH)

Enzym dat een rol speelt in de productie van energie in de cellen. LDH is in normale omstandigheden aanwezig in het bloed en andere weefsels van het lichaam. Een hoog gehalte aan LDH kan wijzen op weefselletsels of op de aanwezigheid van kankercellen. Het is mogelijk dat men LDH gebruikt als tumormarker of om te kijken hoe iemand reageert op de behandeling van sommige kankers. Dit wordt ook lactaatdehydrogenase genoemd.

Laminectomie

Chirurgische ingreep waarbij men een of meerdere wervels gedeeltelijk verwijdert. Laminectomie kan gebruikt worden om de druk door een tumor of een discushernia op het ruggenmerg of de zenuwen te verzachten.

Laparoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de organen in het abdomen (of de buik) en het bekken te onderzoeken of te behandelen. Men kan cellen of weefsel wegnemen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen kunnen ook een beroep doen op laparoscopie om verschillende chirurgische ingrepen uit te voeren in het abdomen (of de buik) en het bekken. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een laparoscoop genoemd.

Laparotomie (of buiksnede)

Chirurgische incisie (of snede) waarbij men het abdomen (of de buik) opent.

Laryngectomie

Chirurgische ingreep waarbij men de larynx (of het strottenhoofd, het spraakorgaan) gedeeltelijk of volledig verwijdert. Bij laryngectomie voert de chirurg een tracheotomie uit en legt hij een buis aan in de hals om zo een nieuwe toegangsweg te creëren voor de lucht die naar de longen moet. Nadat men een deel van de larynx (of het strottenhoofd) weggenomen heeft (gedeeltelijke laryngectomie), verwijdert men de buis en kan de persoon normaal praten en ademen. Als men de larynx (of het strottenhoofd) volledig weggenomen heeft (totale laryngectomie), zal de persoon ademen door een permanente kunstmatige opening (permanente stoma) in de keel en zal hij moeten leren praten op een andere manier.

Laryngoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de larynx (of het strottenhoofd, het spraakorgaan) en de stembanden te onderzoeken of te behandelen. Men kan cellen of weefsel wegnemen om te onderzoeken onder de microscoop. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een laryngoscoop genoemd.

Leiomyoom

Goedaardige (benigne) tumor die ontstaat in het gladde spierweefsel (spieren die de organen controleren). Het leiomyoom ontwikkelt zich meestal in de uterus (of de baarmoeder) en soms in de maag, de slokdarm of de dunne darm. Men noemt dit ook een myoom. Het uteriene leiomyoom (of het baarmoederleiomyoom) wordt doorgaans fibroom genoemd.

Leiomyosarcoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in het gladde spierweefsel (spieren die de organen controleren). Het leiomyosarcoom kan zich bijna overal in het lichaam ontwikkelen, maar doet dit doorgaans in de uterus (of de baarmoeder), het spijsverteringskanaal of het bekken.

Leptomeningeale metastase

Kanker die zich uitgezaaid heeft (vorming van metastasen) van zijn oorspronkelijke plaats naar de hersenvliezen (membranen die de hersenen en het ruggenmerg bedekken). Leptomeningeale metastasen worden ook leptomeningeale carcinomatosen of meningeale carcinomatosen genoemd.

Leukaferese

Techniek die erin bestaat om m.b.v. een speciaal toestel, het aferesetoestel, de specifieke witte bloedlichaampjes in een bloedmonster van de andere cellen te scheiden en ze eruit te halen. De rest van het bloed wordt vervolgens teruggegeven aan de persoon in kwestie. Dankzij leukaferese is het mogelijk om een zeer hoog gehalte aan witte bloedlichaampjes bij iemand met kanker (leukemie) te verminderen of om de witte bloedlichaampjes uit een bloedmonster te halen met het oog op een transfusie.

Leukencefalopathie

Alle groepen van ziekten die de witte hersenstof aantasten, in het bijzonder de cerebrale hemisferen (of de hersenhemisferen). De witte stof doet informatie circuleren tussen de zenuwcellen (of de neuronen) van de hersenen en het ruggenmerg. Leukencefalopathie is een veelvoorkomende bijwerking bij kinderen die radiotherapie of chemotherapie krijgen.

Leukoplakie

Ziekte die de slijmvliezen aantast. De tekenen zijn onder andere grote witte plekken in de mond, op de penis of op de schede (of de vagina). Leukoplakie kan kanker worden.

Li-fraumenisyndroom

Zeldzame genetische aandoening die in verband gebracht wordt met een verhoogd risico op de ontwikkeling van bepaalde kankers, waaronder borstkanker, hersentumoren, acute leukemie, een zacht weefselsarcoom, een osteosarcoom of een bijnierschorscarcinoom. Mensen met het syndroom van Li-Fraumeni lopen het risico op de ontwikkeling van meerdere kankers voor de leeftijd van 45 jaar.

Lineaire accelerator (of lineaire versneller)

Toestel dat gebruikt wordt in de externe radiotherapie en dat hoogenergetische röntgenstraling opwekt en uitzendt. De lineaire accelerator wordt ook LINAC genoemd.

Liposarcoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de vetcellen. Liposarcomen komen meestal voor in de dij.

Liposoom

Minuscule en vettige zak die stoffen kan opslaan of vervoeren. Liposomen worden in het laboratorium geproduceerd. Men gebruikt ze om geneesmiddelen of andere stoffen (zoals herstelde genen of normale genen bij gentherapie) te vervoeren tot bij de doelcellen.

Lobectomie

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van een kwab (of een deel van een kwab) van een orgaan (zoals de long of de lever) of van een klier (het thyroïd, of de schildklier, bijvoorbeeld).

Longfibrose

Aandoening die gekarakteriseerd wordt door de vorming van een fibreus (litteken)weefsel dat het longweefsel vervangt. De symptomen omvatten ademnood, hoest en een minder grote weerstand tijdens fysieke activiteit. Longfibrose kan een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, zoals chemotherapie en radiotherapie.

Lumbale punctie (of ruggenprik)

Ingreep waarbij men een naald inbrengt in het onderste gedeelte (lumbaal gebied) van de wervelkolom. Artsen kunnen een beroep doen op een lumbale punctie om geneesmiddelen toe te dienen, om een monster van cerebrospinale vloeistof (CSV) (of hersenvocht) af te nemen om te onderzoeken onder de microscoop of om de druk van de cerebrospinale vloeistof in de ruimte rond het ruggenmerg te verminderen. De lumbale punctie wordt ook rachicentese genoemd.

Luteïniserend hormoon

Hormoon dat een cruciale rol speelt in de reproductie (of de voortplanting). Bij de vrouw zorgt dit hormoon ervoor dat de ovaria (of de eierstokken) ova (of eicellen) en de nodige hormonen produceren, zodat de uterus (of de baarmoeder) klaar is om een bevruchte eicel te ontvangen. Bij de man bevordert dit hormoon de productie van testosteron door de testikels (of de teelballen). Het luteïniserende hormoon wordt uitgescheiden door de hypofyse (of het hersenaanhangsel).

Luteïniserend hormoon-'releasing' hormoon (LH-RH)

Hormoon dat de productie van de mannelijke en vrouwelijke geslachtshormonen controleert. De hypothalamus produceert het luteïniserende hormoon-'releasing' hormoon (LH-RH) dat de hypofyse (of het hersenaanhangsel) aanzet tot de productie van luteïniserend hormoon (LH). Het luteïniserende hormoon (LH) zet de testikels (of de teelballen) indirect aan tot de productie van testosteron en zet de ovaria (of de eierstokken) indirect aan tot de productie van oestrogeen en progesteron. Het luteïniserende hormoon-'releasing' hormoon (LH-RH) wordt ook het gonadotrofine-'releasing' hormoon (GnRH) genoemd.

Lymfoblastisch lymfoom

Type van agressief (snelle evolutie) non-hodgkinlymfoom (NHL) dat gekarakteriseerd wordt door een te groot aantal lymfoblasten (onrijpe lymfocyten, een type van wit bloedlichaampje) in de lymfeklieren en de thymus (of de zwezerik). Het kan ontstaan in de B-lymfocyten of in de T-lymfocyten.

Lymfocyt

Aandoening die gekarakteriseerd wordt door de ophoping van lymfevocht in de weefsels, wat een zwelling met zich meebrengt. Dit kan zich voordoen wanneer lymfevaten (buizen waarlangs het lymfevocht circuleert) of lymfeklieren verstopt, beschadigd of verwijderd zijn. Lymfoedemen kunnen een symptoom van kanker zijn of een bijwerking van bepaalde kankerbehandelingen, waaronder chirurgie en radiotherapie.

Lymfoedeem

Aandoening die gekarakteriseerd wordt door de ophoping van lymfevocht in de weefsels, wat een zwelling met zich meebrengt. Dit kan zich voordoen wanneer lymfevaten (buizen waarlangs het lymfevocht circuleert) of lymfeklieren verstopt, beschadigd of verwijderd zijn. Lymfoedemen kunnen een symptoom van kanker zijn of een bijwerking van bepaalde kankerbehandelingen, waaronder chirurgie en radiotherapie.

Lyse

Afbraak of vernietiging van een cel waarvan het externe membraan beschadigd werd door chemische producten, fysische agentia (zoals geluidsgolven) of een virus. De term oncolyse bijvoorbeeld heeft betrekking op de afbraak van kankercellen. De term hemolyse heeft betrekking op de afbraak van rode bloedlichaampjes. De term lytisch duidt op alles wat betrekking heeft op de lyse. Een oncolytisch virus bijvoorbeeld besmet of vernietigt de kankercellen.

Macrofaag

Type van wit bloedlichaampje dat het lichaam helpt om infecties te bestrijden door vreemde cellen of micro-organismen te omringen en te vernietigen, door dode cellen te verwijderen en door andere cellen van het immuunsysteem te stimuleren. Macrofagen ontwikkelen zich vanuit monocyten die van het bloed naar de weefsels gemigreerd zijn. Macrofagen zijn een type van fagocyt (wit bloedlichaampje dat bacteriën en micro-organismen omringt en vernietigt, dat vreemde stoffen absorbeert, dat oude of beschadigde cellen verwijdert en dat bijdraagt aan de stimulatie van het immuunsysteem).

Maligne mengtumor van Müller

Zeldzaam type van kwaadaardige (maligne) tumor bestaande uit zowel epitheelcellen (cellen die de binnenwand van de holle organen en klieren van het lichaam vormen) als stromale cellen (cellen die de bindweefsels vormen die verschillende organen van het lichaam omringen en ondersteunen). De maligne mengtumor van Müller ontwikkelt zich meestal in de uterus (of de baarmoeder), de ovaria (of de eierstokken) of de trompetten van Fallopius (kanaal waarlangs de ova (of de eicellen) van de ovaria (of de eierstokken) naar de uterus (of de baarmoeder) vervoerd worden).

Mastocyt

Gespecialiseerde cel die chemische stoffen afscheidt als reactie op een letsel of een allergische reactie. Mastocyten zijn terug te vinden in alle bindweefsels (weefsels die verschillende organen van het lichaam omringen en ondersteunen) van het lichaam.

Mediastinoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de organen van het mediastinum (deel tussen de twee longen) en de omliggende lymfeklieren te onderzoeken of te behandelen. Dankzij deze techniek kan men cellen of weefsels verwijderen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen doen vaak een beroep op mediastinoscopie om een weefselmonster van lymfeklieren aan de rechterzijde van de thorax (of de borstkas) te verkrijgen. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een mediastinoscoop genoemd.

Medullaire aplasie (of beenmergaplasie)

Aandoening die gekarakteriseerd wordt door het onvermogen van het beenmerg om normale hoeveelheden van rode bloedlichaampjes, witte bloedlichaampjes en bloedplaatjes te produceren. Medullaire aplasie is een bijwerking van sommige chemotherapeutische stoffen. Deze aandoening wordt ook myelosuppressie, medullaire depressie of beenmergdepressie genoemd.

Melanoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de melanocyten (cellen die melanine produceren, een stof die verantwoordelijk is voor de kleur van de huid, de haren en de ogen). Melanomen ontwikkelen zich meestal in een moedervlek (huidmelanoom), maar kunnen zich ook voordoen in de ogen of de darmen.

Mengtumor

Tumor bestaande uit meerdere types van weefsels of cellen. Mengtumoren kunnen goedaardig (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn.

Meningioom (of hersenvliesgezwel)

Tumor die ontstaat in de hersenvliezen (membranen die de hersenen en het ruggenmerg bedekken en beschermen). Meningiomen zijn doorgaans goedaardig (benigne) en worden zelden kwaadaardig (maligne).

Metaboliet

Alle stoffen die geproduceerd of gebruikt worden tijdens het metabolisme of de metabolische processen.

Metaplasie

Transformatie van rijpe en gespecialiseerde cellen in een vorm die abnormaal is voor het onderzochte weefsel. De cellen lijken normaal te zijn onder de microscoop, maar zijn niet het normale type van cellen dat aanwezig is in dit weefsel.

Microcalcificatie

Kleine opslag of ophoping van calcium in alle weefsels, maar die meestal teruggevonden wordt in de borst. Microcalcificaties zijn zichtbaar op borstfoto's en kunnen wijzen op de aanwezigheid van een goedaardige cyste (soort van zakje dat doorgaans een vloeibare of semivloeibare inhoud bevat) of van een borstkanker in een vroeg stadium.

Micrometastase

Kankercellen die zich uitgezaaid hebben van hun oorspronkelijke plaats (primaire haard) naar andere delen van het lichaam en dit in dergelijke kleine hoeveelheden dat het onmogelijk is om ze op te sporen met screeningstesten of diagnostische testen.

Mitose

Proces waarbij een cel zich splitst om 2 nieuwe cellen te vormen. Elke nieuwe cel ontvangt een volledig paar chromosomen dat afkomstig is van de originele cel.

Monocyt

Type van wit bloedlichaampje dat het lichaam helpt om infecties te bestrijden door bacteriën en andere vreemde stoffen te absorberen. Monocyten worden in het beenmerg geproduceerd en worden vervolgens via het bloed naar de weefsels vervoerd waar ze zich ontwikkelen tot macrofagen en dendritische cellen. Monocyten zijn een type van fagocyt (wit bloedlichaampje dat bacteriën en micro-organismen omringt en vernietigt, dat vreemde stoffen absorbeert, dat oude of beschadigde cellen verwijdert en dat bijdraagt aan de stimulatie van het immuunsysteem).

Monoklonaal antilichaam (of monoklonale antistof)

Stof die de capaciteit bezit om een welbepaalde doelmolecule (antigen) van een kankercel te herkennen en zich eraan vast te hechten. De monoklonale antilichamen kunnen de celfunctie schaden of kunnen dienen om geneesmiddelen, toxines of radioactieve elementen rechtstreeks naar een tumor te vervoeren.

Mucositis

Inflammatie (of ontsteking) van de slijmvliezen die de binnenzijde bekleden van de organen van het digestieve systeem (of het spijsverteringsstelsel, mond, farynx (of keelholte), slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm, rectum (of endeldarm) en anus (of aars)). De symptomen omvatten pijnlijke wonden (zweren) in de mond en de keel. Mucositis kan een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, met inbegrip van chemotherapie en radiotherapie.

Multiform glioblastoom (GBM)

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de astrocyten (stervormige gliacellen die de neuronen omringen, ondersteunen en beschermen) die aanwezig zijn in het centrale zenuwstelsel (CZS), waaronder de hersenen en het ruggenmerg. Het multiforme glioblastoom is een agressief type van glioom, vooral in het geval van het astrocytoom. Het multiforme glioblastoom wordt ook glioblastoom of astrocytoom van graad IV genoemd.

Multipel endocrien neoplasiesyndroom (MEN)

Zeldzame genetische aandoening die in verbrand gebracht wordt met de aanwezigheid van tumoren in meer dan één endocriene klier en met een verhoogd risico op de ontwikkeling van kankers aan het endocriene systeem. Er bestaan verschillende types van MEN-syndromen, die ieder in verband gebracht worden met verschillende kankers. Het multipele endocriene neoplasiesyndroom van type 1 (MEN 1) kan tumoren aan de parathyroïde klieren (of de bijschildklieren), de hypofyse (of het hersenaanhangsel), de bijnieren alsook aan de pancreas (of de alvleesklier) en aan de ovaria (of de eierstokken) veroorzaken. Het multipele endocriene neoplasiesyndroom van type 2 (MEN 2) kan tumoren aan het thyroïd (of de schildklier), de bijnieren en de parathyroïde klieren (of de bijschildklieren) veroorzaken.

Multipel myeloom

Type van kanker dat ontstaat in de plasmocyten (type van wit bloedlichaampje dat antilichamen (of antistoffen) produceert om het lichaam te helpen om infecties te bestrijden) in het beenmerg.

Mutageen

Alle stoffen die een genetische mutatie (of verandering) kunnen veroorzaken, met inbegrip van chemische producten, virussen of stralingen.

Myasthenie

Auto-immuunziekte die gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van antilichamen (of antistoffen) die m.b.v. een neurotransmitter de overdracht van zenuwimpulsen van de zenuwcellen (of de neuronen) naar de spieren verhinderen. De tekenen en symptomen omvatten spierzwakte en -pijn, vermoeidheid, moeilijkheden bij het slikken en praten, en een wazig zicht. Myasthenie wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op thymuskanker.

Mycosis fungoides

Type van non-hodgkinlymfoom (meer specifiek het acuut T-lymfoom) dat ontstaat in de huid en dat zich kan uitzaaien naar de lymfeklieren, de milt, de lever of de longen.

Myelodysplastisch syndroom (MDS)

Syndroom dat duidt op een groep van ziekten die het beenmerg aantasten en ervoor zorgen dat dit beenmerg niet voldoende rijpe en gezonde bloedcellen produceert. Mensen met MDS hebben een laag gehalte aan witte bloedlichaampjes en bloedplaatjes, en, in bepaalde gevallen, een verhoogd gehalte aan monocyten. De tekenen en symptomen omvatten koorts, een neiging tot ecchymosen (of bloeduitstortingen) en bloedingen, infecties, bleekheid en een algemene malaise. MDS is geen kanker, maar kan zich omvormen tot acute myeloblastische leukemie (AML). Dit syndroom kan een ziekte op zich zijn of kan een bijwerking zijn van radiotherapie of chemotherapie. Dit syndroom wordt ook preleukemie of latente leukemie genoemd.

Myelofibrose

Aandoening die gekarakteriseerd wordt door de vervanging van het beenmerg door fibreus weefsel. Myelofibrose kan alleen voorkomen of kan zich voordoen in een andere, onderliggende ziekte, zoals chronische myeloïde leukemie (CML).

Myelografie

Techniek die gebruikt wordt om een röntgenfoto te bekomen van het ruggenmerg en de wervelkolom. Men injecteert een contrastmiddel in de ruimte rond het ruggenmerg om de structuren duidelijk op de röntgenfoto in kaart te brengen.

Myeloproliferatief syndroom

Syndroom dat duidt op een groep van ziekten die het beenmerg aantasten en die gekarakteriseerd worden door de ophoping van een groot aantal abnormale bloedcellen (rode bloedlichaampjes, witte bloedlichaampjes of bloedplaatjes) in het beenmerg en het bloed.

Myxoom

Goedaardige (benigne) tumor die ontstaat in de bindweefsels (weefsels die verschillende organen van het lichaam omringen en ondersteunen) en die een stof produceert die lijkt op mucus (of slijm). Myxomen ontwikkelen zich meestal in het hart.

Nasofaryngoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de neus en de keel (nasofarynx en hypofarynx) te onderzoeken of te behandelen. Dankzij deze techniek kan men cellen of weefselmonsters verwijderen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen kunnen eveneens een beroep doen op nasofaryngoscopie om poliepen of tumoren te verwijderen. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een nasofaryngoscoop genoemd.

Natuurlijke killercel

Type van lymfocyt (wit bloedlichaampje) dat abnormale of vreemde cellen, met inbegrip van kankercellen of door virus geïnfecteerde cellen, aanvalt.

Nefrectomie

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van een deel van een nier of van een volledige nier. Gedeeltelijke nefrectomie is de ablatie van een deel van een nier of van een niertumor. Eenvoudige nefrectomie is de ablatie van een volledige nier. Radicale nefrectomie is de ablatie van de volledige nier, de volledige bijnier en alle omringende lymfeklieren alsook van andere omliggende weefsels. Bilaterale nefrectomie is de ablatie van beide nieren.

Neoadjuvante behandeling

Behandeling die toegediend wordt vóór de eerstelijnsbehandeling (primaire behandeling of standaardbehandeling) om de grootte van de tumor te verminderen en die doorgaans bestaat uit chirurgie. De neoadjuvante behandeling kan toegediend worden wanneer een tumor te groot is om chirurgisch te worden verwijderd. Ze kan chemotherapie, radiotherapie of hormoontherapie omvatten.

Neoplasie

Abnormale en ongecontroleerde ontwikkeling van de cellen.

Neuro-endocrien

Dat betrekking heeft op het neuro-endocriene systeem of op de cellen en organen waaruit dit systeem bestaat.

Neuro-endocrien systeem

Netwerk van cellen die verspreid zijn over het hele lichaam, waarvan de structuur lijkt op de structuur van de zenuwcellen (of de neuronen) en die hormonen produceren, zoals endocriene cellen. De neuro-endocriene cellen ontvangen boodschappen (elektrische of chemische signalen) van het zenuwstelsel en reageren hierop door hormonen te produceren. Het neuro-endocriene systeem bestaat uit het diffuse neuro-endocriene systeem (neuro-endocriene cellen en organen in verschillende gebieden van het lichaam) en het endocriene systeem (hypofyse (of hersenaanhangsel), epifyse (of pijnappelklier), parathyroïde klieren (of bijschildklieren), bijnierklieren, thyroïd (of schildklier), pancreaseilandjes en ovaria (of eierstokken) of testikels (of teelballen)).

Neuro-endocriene tumor

Tumor die ontstaat in het neuro-endocriene systeem. Neuro-endocriene tumoren kunnen goedaardig (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn. De neuro-endocriene tumor wordt ook carcinoïde tumor genoemd.

Neuroblastoom

Tumor die ontstaat in onrijpe zenuwcellen (of neuronen), ook wel neuroblasten genoemd. Neuroblastomen kunnen goedaardig (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn. Ze doen zich meestal voor bij zuigelingen en jonge kinderen.

Neurofibromatose

Genetische aandoening die gekarakteriseerd wordt door een aantasting van het zenuwstelsel. Neurofibromatose is schadelijk voor de groei van de zenuwcellen (of de neuronen), is verantwoordelijk voor de vorming van tumoren (of neurofibromen) op de zenuwen en kan veranderingen teweegbrengen die de spieren, de botten en de huid aantasten.

Neurotoxiciteit

Belang van de schade die veroorzaakt kan worden aan het zenuwstelsel door een of andere behandeling. De neurotoxiciteit wordt gebruikt om de ongewenste en schadelijke bijwerkingen van een geneesmiddel of van radiotherapie op het zenuwstelsel te beschrijven.

Neurotransmitter

Chemische stof die afgescheiden wordt door een zenuwcel (of een neuron). Hij zendt signalen of impulsen van het ene neuron naar het andere neuron of naar andere gespecialiseerde cellen.

Neutrofiel

Type van granulocyt (wit bloedlichaampje) dat het lichaam helpt om zich te verdedigen tegen bacteriën, virussen en bepaalde types van schimmels. Neutrofielen zijn een type van fagocyt (wit bloedlichaampje dat bacteriën en micro-organismen omringt en vernietigt, dat vreemde stoffen absorbeert, dat oude of beschadigde cellen verwijdert en dat bijdraagt aan de stimulatie van het immuunsysteem).

Neutropenie

Vermindering van het aantal neutrofielen (type van wit bloedlichaampje dat het lichaam helpt om zich te verdedigen tegen bacteriën, virussen en bepaalde types van schimmels). Neutropenie kan veroorzaakt worden door verschillende ziekten, met inbegrip van kanker. Neutropenie kan ook een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, zoals chemotherapie en radiotherapie.

Nodule

Kleine knobbel of massa bestaande uit cellen of weefsels. Nodules kunnen kwaadaardig (maligne) of goedaardig (benigne) zijn.

Non-seminomateuze tumor

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de germinale cellen (of de kiemcellen, spermatozoïden of zaadcellen). De non-seminomateuze tumor is een type van testikelkanker (of teelbalkanker, kanker die ontstaat in de testikel (of de teelbal)). Deze kanker wordt ingedeeld volgens het type van normale cellen waar de kankercellen op lijken wanneer men deze laatste onderzoekt onder de microscoop. De weefsels van het embryonale carcinoom lijken op de weefsels van een embryo in een vroeg stadium. De weefsels van een choriocarcinoom lijken op de normale weefsels van de placenta (of de moederkoek). De weefsels van een dooierzakkanker lijken op de weefsels van de dooierzak van een embryo in een vroeg stadium. Het teratoom kan lijken op meerdere types van weefsels, met inbegrip van spierweefsel, botweefsel of haarweefsel.

Oculair

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de ogen.

Oestrogeensubstitutietherapie (OST)

Behandeling die erin bestaat het oestrogeen (vrouwelijk geslachtshormoon) te vervangen wanneer het niet meer geproduceerd wordt door de ovaria (of de eierstokken). EST kan toegediend worden aan postmenopauzale vrouwen of aan die vrouwen wiens ovaria (of eierstokken) chirurgisch verwijderd werden. Oestrogeensubstitutietherapie wordt ook oestrogeenvervangingstherapie (OVT) of oestrogeenvervangende therapie (OVT) genoemd.

Oftalmoscopie

Ingreep waarbij men een oftalmoscoop gebruikt (dun instrument voorzien van een lampje en een vergrotingslens) om de interne structuren van het oog te onderzoeken, met inbegrip van de bloedvaten, de ooglens, het netvlies en de optische zenuw.

Oligodendroglioom

Zeldzame tumor die ontstaat in de oligodendrocyten (cellen die de zenuwen bedekken en beschermen) die aanwezig zijn in het centrale zenuwstelsel (CZS), met inbegrip van de hersenen en het ruggenmerg. Oligodendrogliomen kunnen goedaardig (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn. Ze zijn een type van glioom. Oligodendrogliomen worden ook oligodendrogliale tumoren genoemd.

Ommayareservoir

Toestel dat chirurgisch onder de hoofdhuid aangebracht wordt om chemotherapeutische stoffen rechtstreeks toe te dienen in de cerebrospinale vloeistof (CSV) die de hersenen en het ruggenmerg omringt.

Onbekende primaire tumor (OPT)

Kanker die zich uitgezaaid heeft (vorming van metastasen), maar waarvan de oorspronkelijke plaats (primaire haard) niet bepaald kan worden. De onbekende primaire tumor wordt soms carcinoom met onbekende primaire haard genoemd.

Opioïde

Synthetisch narcoticum (of verdovingsmiddel) waarvan de werking lijkt op natuurlijk opium, dat de hevige pijn vermindert en dat somnolentie of stupor veroorzaakt.

Opioïde oraal

  1. Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de mond.
  2. Term die duidt op wat toegediend wordt via de mond.
Oppervlaktemarker

Molecule aan het oppervlak van een cel die gebruikt wordt om het type van cel waaraan deze molecule gehecht is te identificeren. Oppervlaktemarkers kunnen receptoren zijn die zich hechten aan bijzondere stoffen en die een reactie of actie van de cel uitlokken. Ze kunnen ook actief zijn als antigenen die zich hechten aan bijzondere antilichamen (of antistoffen). Met oppervlaktemarkers kan men verschillende cellen identificeren of als doelwit nemen. Sommige kankercellen hebben bijvoorbeeld specifieke proteïnen (antigenen) aan hun oppervlak. De monoklonale antilichamen (of antistoffen) kunnen gebruikt worden om zich te richten op de kankercellen, aangezien ze zich hechten aan een specifiek antigen op de kankercel.

Optische zenuw

Zenuw die de boodschappen van het netvlies (zenuwweefsel aan de achterzijde van het oog dat de beelden ontvangt) naar de hersenen doet circuleren.

Opvolging

De gezondheidstoestand van een persoon gedurende een bepaalde periode na zijn behandeling in het oog houden om te weten of er geen complicaties of tekenen zijn die erop wijzen dat de ziekte zich opnieuw voordoet (recidief).

Oraal contraceptivum

Type van contraceptivum dat toegediend wordt via de mond in de vorm van een tablet. Het merendeel van de orale contraceptiva bevat oestrogenen en progesteron.

Orchidectomie

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van een of beide testikels (of teelballen). Bilaterale of radicale orchidectomie is de chirurgische verwijdering van beide testikels. Deze ingreep wordt ook orchiëctomie genoemd.

Osteonecrose

et afsterven (necrose) van de botcellen dat doorgaans veroorzaakt wordt door een vermindering van de bloedtoevoer. Osteonecrose die veroorzaakt wordt door irradiatie (of bestraling) wordt osteoradionecrose genoemd. Osteonecrose wordt ook aseptische osteonecrose of avasculaire necrose genoemd.

Osteosarcoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de botten. Osteosarcomen ontwikkelen zich meestal in de grote botten van de armen of de benen, en doen zich doorgaans voor bij kinderen of jonge volwassenen. Osteosarcomen worden ook osteogene sarcomen genoemd.

Otoscopie

Ingreep waarbij men een otoscoop gebruikt (toestel voorzien van een lampje en een vergrotingslens) om de uitwendige gehoorgang en het trommelvlies te onderzoeken.

Ovariëctomie

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van een of beide ovaria (of eierstokken). Bilaterale ovariëctomie is de chirurgische ablatie van beide ovaria.

Pancoast-tobiassyndroom

Groep van symptomen die zich voordoen in de aanwezigheid van een pancoasttumor, waaronder pijn aan de arm en de schouder alsook spieratrofie in de arm en de hand. Het syndroom van Pancoast-Tobias wordt veroorzaakt door een tumor in het bovenste gedeelte van de long dat de zenuwen van de arm comprimeert.

Pancoasttumor

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in het bovenste deel van de long en die zich verspreidt naar de omgevende ribben of wervels (botten in de wervelkolom). Het merendeel van de pancoasttumoren zijn niet-kleincellige longkankers. In sommige gevallen kunnen deze tumoren druk uitoefenen op de zenuwen in de arm, pijn veroorzaken in de arm en in de schouder, en een spieratrofie in de arm of de hand (pancoastsyndroom) met zich meebrengen. De pancoasttumor wordt ook longapextumor genoemd.

Pancytopenie

Vermindering van het aantal van alle types van bloedcellen (rode bloedlichaampjes, witte bloedlichaampjes en bloedplaatjes). Pancytopenie kan veroorzaakt worden door verschillende ziekten, met inbegrip van kanker. Dit kan ook een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, zoals chemotherapie en radiotherapie.

Panendoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de farynx (of de keelholte), de larynx (of het strottenhoofd), de slokdarm, de trachea (of de luchtpijp, luchtweg) en de bronchiën (of de luchtpijpvertakkingen, buizen, of luchtwegen, die de lucht doorlaten naar en van de longen) te onderzoeken. Bij een panendoscopie doet men een beroep op nasofaryngoscopie, laryngoscopie, bronchoscopie en oesofagoscopie om mensen met kanker aan het hoofd of de hals volledig te kunnen onderzoeken. Dankzij deze techniek kan men cellen of weefselmonsters verwijderen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen kunnen ook een panendoscopie uitvoeren om poliepen of tumoren te verwijderen, om het stadium van de kanker aan het hoofd en de hals te bepalen, om te bepalen of er sprake is van een recidiverende ziekte of om een primaire tumor op te sporen wanneer de kanker opgemerkt werd in een ander lichaamsdeel.

Paracentese

Ingreep die erin bestaat een fijne naald of buis in te brengen in de huid tot in de abdominale holte (of de buikholte) om vloeistof af te nemen. Artsen kunnen een beroep doen op paracentese om abdominale vloeistof af te nemen en vervolgens te onderzoeken onder de microscoop of om een vochtophoping in de abdominale holte te verminderen. Paracentese wordt ook abdominale punctie genoemd.

Paranasaal

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op het gebied nabij de neus.

Paraneoplastisch syndroom

Groep van symptomen die zich voordoen wanneer de door de kankercellen afgescheiden stoffen de werking van organen of weefsels verstoren, of deze laatste nu dichtbij of ver van de tumor liggen. Bepaalde types van longkanker bijvoorbeeld produceren hormonen die de nierfuncties aantasten.

Parathyroïde (of bijschildklier)

Een van de 4 kleine klieren die aan het thyroïd (of de schildklier) in de hals gehecht zijn, die het parathyroïde hormoon (of het parathormoon) produceert en afscheidt, en die helpt om het calcium-, magnesium- en fosforgehalte in het bloed te regelen.

Parenterale voeding

Het in het lichaam inbrengen van voedingsstoffen en andere stoffen via een rechtstreekse injectie in een ader (via intraveneuze weg). Parenterale voeding wordt toegediend aan mensen die de voedingsstoffen niet via het digestieve systeem (of het spijsverteringsstelsel) kunnen absorberen. De geïnjecteerde vloeistof bevat doorgaans zout, glucose (of suiker), aminozuren, elektrolyten, vitaminen en geneesmiddelen. Wanneer parenterale voeding gebruikt wordt om een persoon alle voedingsstoffen te geven die hij nodig heeft, wordt deze behandeling totale parenterale voeding (TPV) genoemd.

Penisprothese

Rigide buis of opblaasbaar toestel dat chirurgisch ingebracht wordt in de penis om de man te helpen om een erectie te krijgen en te houden. De penisprothese wordt ook penisimplantaat genoemd.

Percutane endoscopische gastrostomie (PEG)

Chirurgische ingreep waarbij artsen een beroep doen op een endoscoop (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) als hulpmiddel tijdens een gastrostomie (chirurgische ingreep waarbij een opening aangelegd wordt in de buikwand tot in de maag). Artsen gebruiken een endoscoop om deze kunstmatige opening (stoma) aan te leggen vanuit de maag naar de buikwand en om een voedingssonde (gastrostomiesonde) aan te leggen.

Percutane transhepatische cholangiografie (PTC)

Ingreep die gebruikt wordt om de galkanalen te onderzoeken. Een contrastmiddel wordt geïnjecteerd door de huid en de lever heen tot aan de galkanalen om ze duidelijk in kaart te brengen op de röntgenfoto. PTC is een type van cholangiografie.

Pericardiale uitstorting

Abnormale vochtophoping in het pericard (of het hartzakje, membraam dat het hart omhult).

Periduraal anestheticum (of epiduraal anestheticum)

Type van regionaal anestheticum (geneesmiddel dat een gedeeltelijk of volledig verlies van gevoel veroorzaakt) dat geïnjecteerd wordt op de plaats rond het ruggenmerg, wat een gevoelsverlies met zich meebrengt in het abdomen en in het bovenste lichaamsdeel. Men noemt dit ook de rachianesthesie.

Perifeer zenuwstelsel (PZS)

Delen van het zenuwstelsel buiten het encephalon en het ruggenmerg (centrale zenuwstelsel of CZS), waaronder de zenuwen die de boodschappen (elektrische signalen) tussen het CZS en de rest van het lichaam doen circuleren. Het PZS bestaat uit het somatische zenuwstelsel (het controleert de vrijwillige bewegingen van het lichaam, zoals het stappen) en het autonome zenuwstelsel (het controleert de onvrijwillige bewegingen van het lichaam, zoals de respiratie (of de ademhaling) en de digestie (of de vertering)). Het autonome zenuwstelsel splitst zich bovendien op in het sympathische zenuwstelsel (het bereidt het lichaam voor om op te treden) en het parasympathische zenuwstelsel (het controleert verschillende activiteiten wanneer het lichaam zich in rust bevindt).

Perifere neuropathie

Letsel aan de perifere zenuwen (zenuwen aan de buitenzijde van de hersenen en de wervelkolom) dat pijn, verkleumdheid, kriebelingen, een branderig gevoel, een zwelling, zwakke spieren of verminderde reflexen kan veroorzaken in sommige delen van het lichaam. Perifere neuropathie kan veroorzaakt worden door een fysieke verwonding, een infectie, het inslikken van toxische stoffen of een ziekte (zoals kanker, diabetes, nierinsufficiëntie of malnutritie (of ondervoeding)). Ze kan ook een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, met inbegrip van chemotherapie en radiotherapie.

Perifere stamceltransplantatie

Type van stamceltransplantatie dat erin bestaat stamcellen te gebruiken die de ontwikkeling van bloedcellen bevorderen en die men uit het circulerende bloed (of het perifere bloed) heeft gehaald in plaats van uit het beenmerg.

Peritoneaal pseudomyxoom

Medische aandoening die gekarakteriseerd wordt door de ophoping van mucus (of slijm) in het abdomen (of de buik). Dit slijm kan afkomstig zijn van een tumor die dit produceert en die zich in de appendix of andere abdominale weefsels bevindt. Men noemt dit ook de gelatineziekte van het peritoneum.

Pernicieuze anemie (of pernicieuze bloedarmoede)

Type van anemie (vermindering van het aantal rode bloedlichaampjes) dat veroorzaakt wordt door het onvermogen van het lichaam om vitamine B12 op te nemen.

Petechiën

Kleine, roodachtige, effen plekken op de huid die veroorzaakt worden door een subcutane bloeding. Petechiën kunnen veroorzaakt worden door bepaalde kankers. Ze kunnen ook een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, met inbegrip van chemotherapie.

Peutz-jegherssyndroom

Genetische aandoening die donkere plekken op de mond en de vingers, en poliepen in de dunne en de dikke darm met zich meebrengt. Het syndroom van Peutz-Jeghers wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van bepaalde kankers, waaronder colorectale kanker, borstkanker, pancreaskanker, eierstokkanker en dunnedarmkanker.

Plaat van Peyer (of Peyerse plaat)

Een van de talrijke aggregaten van lymfeweefsel in de bekleding van het ileum (of de kronkeldarm, laatste gedeelte van de dunne darm) met als functie, net zoals een lymfeklier, intestinale infecties (of darminfecties) te herkennen en te bestrijden. Men noemt dit ook aggregaten van lymfefollikels.

Plasmaferese

Techniek die erin bestaat m.b.v. een speciaal toestel, het aferesetoestel, het plasma (vloeibaar gedeelte van het bloed) in een bloedmonster van de andere cellen te scheiden en het eruit te halen. De rest van het bloed wordt vervolgens vermengd met een zoutoplossing, een plasmavervanger of het plasma van een donor om terug te geven aan de persoon in kwestie. Plasmaferese wordt gebruikt om het hoge gehalte aan autoantilichamen (of autoantistoffen) in het plasma te verminderen en om gezond plasma van donoren te verzamelen.

Plasmocyt

Type van wit bloedlichaampje dat antilichamen (of antistoffen) produceert om het lichaam te helpen om infecties te bestrijden. Plasmocyten ontwikkelen zich vanuit geactiveerde B-lymfocyten (type van wit bloedlichaampje dat antilichamen (of antistoffen) produceert om bacteriën, virussen en schimmels te bestrijden). Ze maken volwaardig deel uit van het immuunsysteem van het lichaam.

Pleurale uitstorting

Abnormale vochtophoping in de pleuraholte (ruimte tussen de longen en de borstkaswand).

Ploïdie

Aantal paar chromosomen in een cel. Zie ook haploïde, diploïde en trisomie.

Pneumonectomie

Chirurgische ingreep die erin bestaat een long te verwijderen. Gedeeltelijke pneumonectomie is de ablatie (of de verwijdering) van een of meerdere longkwabben.

Ponsbiopsie (of stansbiopsie)

Type van biopsie waarbij men een scherp en hol instrument (genaamd de pons) gebruikt om een klein rond huidfragment en onderliggend weefsel af te nemen om te onderzoeken onder de microscoop.

Positronemissietomografie (PET)

Beeldvormingstechniek die erin bestaat een computer te gebruiken om driedimensionale kleurfoto's te maken van interne gebieden van het lichaam. Bij de patiënt injecteert men een radioactieve stof (of een radio-isotoop) die zich ophoopt in verschillende weefsels. Dankzij een gespecialiseerd toestel (positroncamera) kan men de door de radio-isotopen uitgezonden stralingen opsporen en een foto bekomen van de organen en structuren. De foto die men maakt, wordt de PET-scan genoemd.

Progesteronreceptor (PR)

Proteïne die aanwezig is in een bepaald aantal gezonde cellen en kankercellen (maligne cellen), en die zich hecht aan het progesteron. Men voert een analyse (test) uit van het statuut van de hormoonreceptoren om te bepalen of de borstkankercellen progesteronreceptoren bezitten. Deze analyse zal de artsen helpen om een beslissing te nemen m.b.t. het behandelingsplan. Als de cellen progesteronreceptoren bezitten, spreekt men van positieve progesteronreceptoren (PR-positieve tumor (PR+)). Als de cellen geen progesteronreceptoren bezitten, spreekt men van negatieve progesteronreceptoren (PR-negatieve tumor (PR-)).

Prostaatspecifiek antigen (PSA)

Proteïne die geproduceerd wordt door de prostaat en die in normale omstandigheden aanwezig is in het sperma en het bloed. Men kan een hoger gehalte aan PSA terugvinden in het bloed van mannen met prostaatkanker, benigne prostaathyperplasie (BPH) of een prostaatontsteking. Het PSA kan gebruikt worden als tumormarker. Dankzij dit antigen is het mogelijk om te kijken hoe iemand met prostaatkanker reageert op de behandeling ervan of om te weten te komen of de prostaatkanker is teruggekeerd na te zijn behandeld (recidief).

Proteasoominhibitoren (of proteasoomremmers)

Geneesmiddel dat de productie van het proteasoom stopt of de werking ervan tegengaat. Dit is een proteïne die helpt om andere proteïnen die de cellen niet nodig hebben af te breken. Eenmaal de proteïnen afgebroken zijn, kunnen de cellen deze opnieuw gebruiken om nieuwe proteïnen te produceren die ze nodig hebben. Proteasoomremmers zijn een type van behandeling met groeifactorinhibitoren (of groeifactorremmers). Ze kunnen gebruikt worden om de kankercellen te helpen vernietigen, aangezien de proteïnen, wanneer ze de proteasomen blokkeren, zich ophopen in de cellen en ze vernietigen.

Proteïne van Bence-Jones

Proteïne die aanwezig is in de urine van mensen met een multipel myeloom. Het gehalte aan proteïnes van Bence-Jones in de urine kan gebruikt worden om te kijken hoe iemand met een multipel myeloom reageert op de behandeling ervan.

Proto-oncogen

Normaal gen dat deelneemt aan de regeling van de celgroei en -splitsing, en dat een mutatie (of een verandering) kan ondergaan en een oncogen kan worden. Mutaties kunnen erfelijk zijn of kunnen veroorzaakt worden door een blootstelling aan een carcinogene stof (stof die kanker veroorzaakt) in de natuur.

Pruritus

Jeuk. Pruritus kan een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, zoals chemotherapie.

PUVA

Type van therapie waarbij men zowel psoraleen (P) als ultraviolette straling A (uv-A) gebruikt. Psoraleen wordt toegediend om de huid ontvankelijk te maken voor de uv A-straling. De huid wordt blootgesteld aan de uv A-straling vanaf 1 à 2 uur na de toediening van het geneesmiddel. De stralen activeren het geneesmiddel, dat interageert met het DNA van de kankercellen, die ervan sterven. PUVA-therapieën worden gebruikt om veelvoorkomende huidaandoeningen (zoals psoriasis, vitiligo en eczeem) en huidkankers te behandelen.

Quadrantectomie

Chirurgische ingreep die erin bestaat een kwart (of een kwadrant) van de borst te verwijderen. Quadrantectomie is een type van borstsparende chirurgie. Soms ook kwadrantectomie geschreven.

Radiatiefibrose

Vorming van fibreus (litteken)weefsel die veroorzaakt wordt door radiatie (of bestraling). Alternatieve term: stralingsfibrose

Radiatierecall

Bijwerking van bepaalde chemotherapeutische stoffen die gekarakteriseerd wordt door een huidreactie in het gebied waar de huid reeds bestraald werd. De huid wordt rood, gevoelig en kan vervellen of bedekt worden met blaasjes wanneer deze stoffen toegediend worden.

Radioactief implantaat

Kleine capsule of ander object (naalden, katheters, buizen of korrels) dat een radioactieve stof omsluit en dat in of nabij een tumor geplaatst wordt tijdens een curietherapie.

Radioactief jodium

Vorm van jodium die stralingen verzendt. Radioactief jodium is een type van radio-isotoop. Het wordt voornamelijk gebruikt bij een scintigrafie van het thyroïd (of de schildklier), maar kan ook gebruikt worden bij systemische radiotherapie. Jodium 131 of 131-I is een type van radioactief jodium.

Radiofarmaceutisch product

Geneesmiddel dat een radioactieve stof bevat. Een radiofarmaceutisch product kan gebruikt worden om kanker en andere ziekten te diagnosticeren en te behandelen. Dit geneesmiddel wordt ook radioactief geneesmiddel genoemd.

Raiclassificatie

Systeem dat gebruikt wordt om de omvang (stadium) van chronische lymfatische leukemie (CLL) te beschrijven. De vijf stadia (van I tot V) van de raiclassificatie zijn gebaseerd op de omvang van de ziekte in het lichaam en de gehaltes aan lymfocyten (type van wit bloedlichaampje), rode bloedlichaampjes en bloedplaatjes in het bloed. Vergelijken met binetclassificatie.

Raynaudfenomeen

Groep van symptomen die een bleke huid, roodheid of cyanose (of blauwzucht, blauwziekte), pijn of kriebelingen in de vingers, de tenen, de oren of de neus omvatten. Het fenomeen van Raynaud is het resultaat van een onvoldoende bloedcirculatie in het getroffen gebied en wordt doorgaans uitgelokt door de blootstelling aan koude of door een emotionele shock. Wanneer de oorzaak van deze aandoening onbekend is, spreken we van de ziekte van Raynaud of het primaire fenomeen van Raynaud. Wanneer ze veroorzaakt wordt door een andere ziekte of door chemotherapie, spreken we van het secundaire fenomeen van Raynaud.

Recombinant-DNA-technologie

Laboratoriumtechniek waarbij DNA-fragmenten verwijderd worden van een of meerdere organismen en samengebracht (gerecombineerd) worden met het DNA van een gastcel. Het kunstmatige DNA dat zo ontstaat wordt recombinant DNA genoemd. Het DNA bepaalt het type van proteïne dat een cel produceert. Wanneer een recombinant DNA overgebracht wordt naar een gastcel, ondergaat de proteïne die de cel produceert een verandering. Het gerecombineerde DNA dient voor de productie van hormonen, zoals insuline en somatostatine, van proteïnen, zoals interferon, en heel wat andere nieuwe geneesmiddelen. Deze techniek wordt ook splicing, genetische manipulatie of genetische modificatie genoemd.

Reddingsbehandeling

  1. Behandeling die toegediend wordt wanneer de toestand van de patiënt met een ziekte (zoals kanker) niet verbeterd is met de andere behandelingen (standaardbehandelingen)
  2. Behandeling die toegediend wordt om een kanker te behandelen die weer de kop opsteekt (recidief).
Het doel van de reddingsbehandeling is om de ziekte te verzorgen en om de levenskwaliteit van de patiënt te verbeteren. De reddingsbehandeling kan verschillende kankerbehandelingen omvatten, zoals chirurgie, chemotherapie en radiotherapie.

Reseceerbaar

Term die wijst op een ziekte die behandeld kan worden of op een tumor die verwijderd (gereseceerd) kan worden m.b.v. chirurgie.

Resectie

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van weefsels of van een deel van een orgaan of een structuur. De segmentresectie (ook segmentectomie genoemd) bestaat erin een tumor alsook een deel van het orgaan of de structuur te verwijderen. De wigresectie bestaat erin een deel van gezonde weefsels, in de vorm van een driehoek, rond de tumor te verwijderen.

Reticulocyt

Jong rood bloedlichaampje (onrijp) dat geproduceerd wordt in het beenmerg. Artsen controleren het aantal reticulocyten in het bloed om te bepalen of het beenmerg optimaal functioneert.

Retinoïde

Vitamine A of natuurlijke of synthetische stof die verwant is aan vitamine A.

Retinoïnezuur

Voedingsstof dat door het lichaam geproduceerd wordt uit vitamine A en die de groei en de ontwikkeling van de cellen bevordert. Retinoïnezuur wordt ook all-transretinoïnezuur, ATRA, tretinoïne en vitamine A-zuur genoemd.

Retroperitoneum

Gebied aan de achterzijde van het abdomen (of de buik) aan de buiten- of achterzijde van het peritoneum (of het buikvlies, membraan dat de abdominale wanden (of de buikwanden) bekleedt en dat het merendeel van de abdominale organen bedekt en ondersteunt). De pancreas (of de alvleesklier), de bijnieren en de nieren zijn enkele organen in het retroperitoneum. Het retroperitoneum wordt ook retroperitoneale ruimte genoemd.

Retrovirus

Type van virus met RNA als genetisch materiaal dat het enzym genaamd reverse-transcriptase kan gebruiken om DNA te produceren. Dit nieuwe DNA wordt vervolgens geïntegreerd met het DNA van de besmette cel, zodat het virus zich kan vermenigvuldigen telkens wanneer de besmette cel zich voortplant. Voorbeelden van retrovirussen omvatten het humane immunodeficiëntievirus (hiv) dat aids veroorzaakt en het humane T-lymfotroopvirus 1 / humane T-celleukemievirus type I (HTLV-I).

Reuzencel

Abnormaal dikke cel met meer dan één kern. Het lijkt erop dat het gaat om talrijke cellen die zich gegroepeerd hebben om één enkele dikke cel te vormen.

Rhabdomyosarcoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de spiercellen. Rhabdomyosarcomen kunnen zich eender waar in het lichaam ontwikkelen en komen doorgaans voor bij kinderen.

Ribonucleïnezuur (RNZ)

Moleculen binnenin de cel die deelnemen aan de overdracht van genetische informatie die heel wat celfuncties regelt, met inbegrip van het type van proteïnen dat geproduceerd wordt door een cel.

Richtersyndroom

Zeldzame aandoening die gekarakteriseerd wordt door de ontwikkeling van chronische lymfatische leukemie (CLL) tot een type van agressief (snelle evolutie) non-hodgkinlymfoom (NHL). Men noemt dit ook de transformatie van Richter.

Salpingectomie

Chirurgische ingreep waarbij men een of beide trompetten van Fallopius verwijdert.

Salpingo-ovariëctomie

Chirurgische ingreep waarbij men een trompet van Fallopius en een ovarium (of eierstok) verwijdert. Bilaterale salpingo-ovariëctomie (BSO) is een chirurgische ablatie (of verwijdering) van beide trompetten van Fallopius en beide ovaria (of eierstokken).

Schwannoom

Zeldzame tumor die ontstaat in de cellen van Schwann (type van gliacel dat de schede of het beschermende omhulsel van de zenuwen vormt). Schwannomen zijn doorgaans goedaardig (benigne) en worden zelden kwaadaardig (maligne).

Sclerocysteuze mastopathie

Goedaardige (benigne) aandoening die gekarakteriseerd wordt door de vorming van cysten (soort van zakje dat doorgaans een vloeibare of semivloeibare inhoud bevat) of van knobbels in de borst.

Seminoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de germinale cellen (of de kiemcellen, spermatozoïden of zaadcellen). Seminomen zijn een type van testikelkanker (of teelbalkanker, kanker die ontstaat in de testikel (of de teelbal)).

Sézarysyndroom

Type van non-hodgkinlymfoom (meer specifiek van cutaan T-lymfoom) dat gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van sézarycellen in het bloed. Deze cellen zijn grote, abnormale T-lymfocyten (type van wit bloedlichaampje dat helpt om de immuunreactie te regelen, om infecties te bestrijden en om abnormale cellen te vernietigen). Het syndroom van Sézary is een gevorderde vorm van mycosis fungoides.

Sievert (Sv)

De Sievert (Sv) is een manier om uit te drukken hoe groot de stralingsschade in het menselijk lichaam kan zijn ten gevolge van blootstelling aan ioniserende straling. De Sievert op zich is afgeleid van de eenheid geabsorbeerde dosis, die wordt uitgedrukt in “Gray” (Gy), die beschrijft hoeveel energie wordt overgedragen van straling naar weefsel. 1 Gray komt overeen met een energieoverdracht van 1 Joule per kilogram weefsel. De dosis aan Sievert kan geschat worden voor alle types van blootstelling (elk type onderzoek) en is ongeveer proportioneel met het gezondheidsrisico. Zo kan men de typische dosissen die gepaard gaan met de medische blootstelling schatten en vergelijken met bijvoorbeeld de jaarlijkse dosis aan natuurlijke achtergrondstraling die wij allemaal ontvangen. De natuurlijke achtergrondstraling wordt in België geschat op 2.5 mSv per jaar.

Sigmoïdoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om het sigmoïde colon (het laatste gedeelte van de karteldarm) en het rectum (of de endeldarm) te onderzoeken of te behandelen. Dankzij deze techniek kan men cellen of weefselmonsters verwijderen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen kunnen ook een beroep doen op sigmoïdoscopie om een bloeding te stoppen of om poliepen of tumoren te verwijderen. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een sigmoïdoscoop genoemd. Over het algemeen gebruiken artsen flexibele sigmoïdoscopen, omdat ze daarmee een meer volledig onderzoek kunnen uitvoeren van het sigmoïde colon en omdat de toestellen minder onaangenaam zijn voor de patiënt dan starre sigmoïdoscopen. Deze ingreep wordt ook proctosigmoïdoscopie genoemd.

Sjögrensyndroom

Auto-immuunziekte waarbij de antilichamen (of de antistoffen) de klieren die het zweet, de tranen en het speeksel uitscheiden aanvallen. De tekenen en symptomen omvatten droge ogen en een droge mond. Het syndroom van Sjögren wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van een non-hodgkinlymfoom.

Somatostatine

Hormoon dat geproduceerd wordt door de cellen van het neuro-endocriene systeem van de hersenen en het digestieve systeem (of het spijsverteringsstelsel). Somatostatine verhindert het lichaam om groeihormoon, thyreostimuline en gastro-intestinale hormonen af te scheiden. Dit hormoon vermindert eveneens de activiteit van het digestieve systeem (of het spijsverteringsstelsel).

Somnolentiesyndroom

Groep van symptomen waaronder somnolentie, lethargie (abnormale somnolentie of gebrek aan energie), verlies van eetlust en prikkelbaarheid. Het somnolentiesyndroom kan zich voordoen bij een kind dat een radiotherapiebehandeling aan het hoofd onderging.

Splenectomie (of miltextirpatie)

Chirurgische ingreep waarbij men de milt gedeeltelijk of volledig verwijdert.

Squameuze cel

Type van dunne en platte epitheelcel dat lijkt op een vissenschub. Squameuze cellen zijn aanwezig in de buitenste laag van het epiderm (of de opperhuid), de binnenbekleding van de holle organen (zoals de urinebuis en de nier) en de wegen van het respiratoire systeem (of het ademhalingsstelsel), het digestieve systeem (of het spijsverteringsstelsel) en het genito-urinaire stelsel (of het urogenitale stelsel, het reproductieve systeem en het urinaire stelsel). Squameuze cellen worden ook plaveiselcellen of malpighiaanse cellen genoemd. Een kanker die ontstaat in een squameuze cel wordt vaak ook epidermoïde kanker genoemd.

Stadiëringssysteem van Ann Arbor

Systeem dat de omvang (of de uitgebreidheid) van de kanker in het lichaam (stadium) beschrijft in het geval van het hodgkinlymfoom en het non-hodgkinlymfoom (NHL). De stadia van Ann Arbor baseren zich op de graad van verspreiding van de kanker in het lichaam, waaronder de lymfeklieren en de aangetaste organen.

Stamcelredding (of stamceltransplantatieredding)

Behandeling die erin bestaat een beenmergtransplantatie (stamceltransplantatie m.b.v. stamcellen die bloedcellen produceren en die afgenomen werden uit het beenmerg) uit te voeren om het herstel van het beenmerg dat beschadigd of vernietigd werd door chemotherapie of radiotherapie te bevorderen.

Stamceltransplantatie

Ingreep die erin bestaat stamcellen (niet-gespecialiseerde cellen) te injecteren bij de patiënt die zich zullen ontwikkelen tot gezonde gespecialiseerde cellen en die de beschadigde weefsels zullen vervangen. Een stamceltransplantatie is er bijvoorbeeld op gericht stamcellen te vervangen die bloedcellen produceren wanneer het beenmerg beschadigd of vernietigd is door een ziekte (zoals kanker), door het innemen van geneesmiddelen of door irradiatie (bestraling).

Stereotactisch

Term die verwijst naar de stereotaxie, een radiologische lokalisatietechniek in drie dimensies en met zeer hoge precisie. Biopsies, chirurgische ingrepen of radiotherapeutische behandelingen bijvoorbeeld kunnen allemaal uitgevoerd worden op een stereotactische wijze.

Stereotactische biopsie

Ingreep die erin bestaat een radiodiagnostisch toestel te gebruiken om een driedimensionale scan te maken (echografietoestel, CT-toestel of MRI-toestel) en om zo een tumor nauwkeurig te lokaliseren en een monster af te nemen om te onderzoeken onder de microscoop. De stereotactische biopsie wordt meestal gebruikt bij hersen- en borsttumoren.

Stereotactische radiochirurgie

Type van stereotactische radiotherapie die erin bestaat enkel een sterke stralingsdosis uit te zenden naar een tumor in één enkele sessie, m.a.w. een unieke fractie. Deze behandeling wordt ook radiochirurgie genoemd.

Stereotactische radiotherapie

Type van externe radiotherapie dat erin bestaat een speciaal toestel te gebruiken om de hoogenergetische stralingsbundels vanuit verschillende richtingen op een tumor te richten. Dankzij stereotactische radiotherapie is het mogelijk tumoren aan de hersenen en aan andere delen van het lichaam te behandelen. Men doet een beroep op een stereotactisch kader om ervoor te zorgen dat de persoon die de behandeling krijgt niet beweegt en dat bij iedere sessie precies dezelfde plek bestraald wordt. Stereotactische radiotherapie kan toegediend worden in de vorm van stereotactische radiochirurgie of gefractioneerde stereotactische radiotherapie. Deze behandeling wordt ook stereotactische externe radiotherapie genoemd.

Stralingsziekte

Groep van symptomen die een abnormale bloeding, een verlies van eetlust, misselijkheid, braken, diarree, verwarring en vermoeidheid omvat. De stralingsziekte doet zich voor wanneer de normale cellen beschadigd zijn ten gevolge van een blootstelling aan een sterke stralingsdosis in een korte tijdsperiode (bijvoorbeeld bij ontploffingen of nucleaire ongevallen). Het komt zeer zelden voor dat dit syndroom zich voordoet na een radiotherapiebehandeling.

Sweetsyndroom

Syndroom dat gekarakteriseerd wordt door een groep van symptomen, waaronder de aanwezigheid van roodbruine gevoelige of pijnlijke plekken of letsels op het hoofd, de hals en de armen, koorts en een verhoging van het aantal witte bloedlichaampjes. Het syndroom van Sweet wordt soms in verband gebracht met leukemie. Dit syndroom wordt ook acute febriele neutrofiele dermatose genoemd.

Syndroom van Beckwith-Wiedemann

Zeldzame genetische ziekte die de manier aantast waarop verschillende delen van het lichaam zich ontwikkelen. De tekenen omvatten een verhoogd lichaamsgewicht, een dikke tong, volumineuze organen, een afwijking van de abdominale wand (of de buikwand) en een laag bloedsuikergehalte bij pasgeborenen. Het syndroom van Beckwith-Wiedemann wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van bepaalde kankers, met inbegrip van de wilmstumor.

Syngeen

Term die betrekking heeft op de DNA-monsters, de cellen, de weefsels of de organen die weggenomen werden bij een donor die de identieke tweelingbroer of -zus is van de recipiënt. Syngene transplantaties worden zelden uitgevoerd, aangezien het niet vaak voorkomt dat iemand een identieke tweelingbroer of -zus heeft. Vergelijken met allogeen en autoloog.

T-cel

Type van lymfocyt (wit bloedlichaampje) dat helpt om de immuunreactie (reactie van het immuunsysteem op de aanwezigheid van vreemde stoffen in het lichaam) te regelen, om infecties te bestrijden en om abnormale cellen te vernietigen, met inbegrip van kankercellen. T-cellen worden ook T-lymfocyten genoemd.

T-lymfoom

Type van non-hodgkinlymfoom (NHL) dat ontstaat in T-lymfocyten (type van wit bloedlichaampje dat helpt om de immuunreactie te regelen, om infecties te bestrijden en om abnormale cellen te vernietigen) die zich abnormaal ontwikkelen. Het perifere T-lymfoom, het acute T-lymfoom en het anaplastische grootcellige T-lymfoom zijn allemaal types van T-lymfomen.

Tachycardie

Abnormaal verhoogde hartslag, waarbij het hart klopt met een frequentie van meer dan 100 slagen per minuut bij een volwassene.

Talgklier

Klier in het derma (of de lederhuid), ofwel de onderste of interne laag van de huid, die olie produceert en afscheidt in de haarfollikel.

Tepelziekte van Paget

Type van zeldzame borstkanker dat de huid van de tepel en de areola (of de tepelhof, donkerkleurige huid rond de tepel) aantast. De tekenen en symptomen lijken op die van eczeem, d.i. een branderig gevoel, jeuk, roodheid en bloeding van de huid.

Teratogeen

Alle stoffen die aangeboren afwijkingen (afwijkingen die aanwezig zijn bij de geboorte) kunnen veroorzaken, met inbegrip van bepaalde chemische producten, geneesmiddelen, stralingen en ook infecties.

Teratoom

Tumor die ontstaat in de germinale cellen (of de kiemcellen, spermatozoïden (of zaadcellen) bij de man en ova (of eicellen) bij de vrouw) en die verschillende types van weefsels kan bevatten, zoals spierweefsel, botweefsel en haarweefsel. Teratomen kunnen goedaardig (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn. Ze ontwikkelen zich meestal in de ovaria (of de eierstokken), in de testikels (of de teelballen) of in het onderste gedeelte van de rug of de coccyx (of het staartbeen) bij kinderen.

Thalassemie

Groep van genetische problemen waarbij minder hemoglobine (of bloedkleurstof, proteïne die aanwezig is in de rode bloedlichaampjes en die zuurstof vervoert) geproduceerd wordt en die anemie (of bloedarmoede) met zich kunnen meebrengen.

Thermografie

Proces waarbij men de warmte registreert die verschillende lichaamsdelen afgeven. Dankzij een infraroodcamera kan men de temperatuurverschillen meten en visueel in kaart brengen. Verschillende ondernemingen bieden thermografie aan als alternatief van of aanvulling op medische beeldvorming, waaronder mammografie. In het geval van kanker blijkt thermografie niet efficiënt te zijn als medisch beeldvormingstoestel. De foto die men maakt d.m.v. dit proces wordt een thermogram genoemd.

Thoracocentese (of thoraxpunctie, borstholtepunctie)

Ingreep die erin bestaat een holle naald aan te brengen in de huid en tussen de ribben tot aan de pleuraholte (ruimte tussen de longen en de borstkaswand) om vloeistof te verwijderen. Artsen kunnen een beroep doen op thoracocentese om vloeistof te verwijderen en vervolgens te onderzoeken onder de microscoop of om een vochtophoping in de pleuraholte te verminderen.

Thymoma

Tumor die ontstaat in de thymus (of de zwezerik). Thymoma's zijn doorgaans goedaardig (benigne) en worden zelden kwaadaardig (maligne).

Thyreoïdectomie

Chirurgische ablatie waarbij het thyroïd (of de schildklier) gedeeltelijk of volledig verwijderd wordt.

Thyreoïditis van Hashimoto

Auto-immuunziekte die de schildklier aantast en die hypothyreoïdie (verminderde werking van het thyroïd (of de schildklier)) veroorzaakt. De symptomen zijn vermoeidheid, lichte pijn, constipatie, een droge huid en depressie. Thyreoïditis van Hashimoto wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van thyroïdkanker (of schildklierkanker). Het wordt ook de ziekte van Hashimoto of chronische thyreoïditis van Hashimoto genoemd.

Thyreostimuline of thyroïdstimulerend hormoon (TSH)

Hormoon dat de groei van het thyroïd (of de schildklier) bevordert en het thyroïd aanzet tot de productie van hormonen (met inbegrip van thyroxine en tri-joodthyronine). Thyreostimuline wordt uitgescheiden door de hypofyse. Thyreostimuline wordt ook thyrotropine genoemd.

Thyroglobuline (Tg)

Proteïne die gesynthetiseerd wordt in het thyroïd (of de schildklier, klier die hormonen produceert en afscheidt die deelnemen aan de groei en het metabolisme) en die dient voor de productie van thyroïdhormonen (of schildklierhormonen). Thyroglobuline kan ook gebruikt worden als tumormarker om een thyroïdkanker (of een schildklierkanker) op te sporen of om te onderzoeken hoe efficiënt de behandeling voor iemand is.

Thyroïd

Klier in de hals, aan iedere zijde van de trachea (of de luchtpijp), net onder de larynx (of het strottenhoofd), die hormonen produceert en afscheidt die deelnemen aan de groei en het metabolisme. Het thyroïd wordt ook schildklier genoemd.

Thyroxine

Hormoon dat helpt bij de regeling van de groei en het metabolisme. Thyroxine is het belangrijkste hormoon dat het thyroïd (of de schildklier) produceert. Het is in deze schildklier opgeslagen in de vorm van thyroglobuline (Tg). Deze proteïne kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden. Thyroxine wordt ook schildklierhormoon of T4 genoemd.

TNM-classificatiesysteem

Systeem dat gebruikt wordt om de omvang (of de uitgebreidheid) van de kanker in het lichaam (stadium) te beschrijven voor het merendeel van de types van kanker. De letter T omschrijft de grootte van de tumor en de graad van verspreiding in de omliggende weefsels. De letter N beschrijft de graad van aantasting van de regionale lymfeklieren. De letter M beschrijft de graad van verspreiding van de kanker naar de afgelegen organen (aanwezigheid van metastasen).

Tomografie

Beeldvormingstechniek waarbij men a.d.h.v. een reeks van röntgenfoto's een dwarsdoorsnede maakt van interne weefsels of organen. De verschillende types van tomografie omvatten positronemissietomografie (PET) en computertomografie (CT). gecomputeriseerde axiale tomografie (CAT) Zie computertomografie (CT).

Topisch

Term die duidt op alles wat betrekking heeft tot een bepaald gebied van het lichaam, voornamelijk de huid, wat aangebracht is op dit gebied of wat dit gebied treft. Een topisch geneesmiddel bijvoorbeeld wordt aangebracht op een bepaald deel van de huid en is erop gericht enkel dat gebied te genezen.

Topische chemotherapie

Behandeling met antikankergeneesmiddelen in de vorm van lotion, crème of zalf die op de huid aangebracht kunnen worden.

Transcutane neurostimulatie

Ingreep die erin bestaat kleine elektrische stromen toe te dienen op welbepaalde gebieden van de huid om de zenuwen te stimuleren en de pijn te verzachten.

Transplantaat-tegen-gastheerreactie (GVH)

Complicatie in verband met het transplantaat, d.w.z. dat de immuuncellen van het transplantaat het weefsel van de recipiënt aanvallen. De symptomen omvatten geelzucht, huideruptie (of huiduitslag) of blaasjes op de huid alsook een droge mond of droge ogen. GVH doet zich meestal voor bij een stamceltransplantatie waarbij men een beroep doet op stamcellen die het bloed produceren. Vergelijken met transplantaatafstoting.

Transplantaat-tegen-tumoreffect

Reactie van de immuuncellen die aanwezig zijn in de getransplanteerde bloed- of beenmergcellen (transplantaat) tegen de kankercellen die aanwezig zijn in het lichaam van de recipiënt.

Transurethrale resectie van de prostaat (TURP)

Chirurgische ingreep die erin bestaat weefsels van de prostaat te verwijderen via de urethra (of de urinebuis, buis voor de uitscheiding van de urine).

Tri-joodthyronine

Hormoon dat een rol speelt in bijna alle functies van het lichaam, met inbegrip van de regeling van de temperatuur, de groei en het hartritme. Tri-joodthyronine wordt uitgescheiden door het thyroïd (of de schildklier), een klier die hormonen produceert en afscheidt die deelnemen aan de groei en het metabolisme. Deze proteïne kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden. Tri-joodthyronine wordt ook T3 genoemd.

Tricholeukocytenleukemie

Zeldzaam type van lymfatische leukemie dat gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van abnormale B-lymfocyten (type van wit bloedlichaampje dat antilichamen (of antistoffen) produceert om bacteriën, virussen en schimmels te bestrijden) in het beenmerg, de milt en het bloed. Wanneer men ze onderzoekt onder de microscoop lijken deze B-lymfocyten bedekt te zijn met minuscule haartjes.

Trombocytaferese

Techniek die erin bestaat om m.b.v. een speciaal toestel, het aferesetoestel, de bloedplaatjes (bloedcellen die verantwoordelijk zijn voor de coagulatie (of de stolling)) in een bloedmonster van de andere cellen te scheiden en ze eruit te halen. De rest van het bloed wordt vervolgens teruggegeven aan de persoon in kwestie. Trombocytaferese wordt gebruikt om het aantal bloedplaatjes te verminderen bij mensen met trombocytose (verhoging van het aantal bloedplaatjes). Deze techniek kan ook gebruikt worden om bloedplaatjes van een donor te verzamelen om iemand te behandelen die te weinig bloedplaatjes heeft of die een coagulatiestoornis (of stollingsstoornis) heeft. Deze ingreep wordt ook tromboferese genoemd.

Trombocytopenie

Vermindering van het aantal bloedplaatjes (bloedcellen die verantwoordelijk zijn voor de coagulatie (of de stolling)). Trombocytopenie kan veroorzaakt worden door verschillende ziekten, met inbegrip van kanker. Het kan ook een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, zoals chemotherapie en radiotherapie.

Trompet van Fallopius

Kanaal waarlangs de ova (of de eicellen) van de ovaria (of de eierstokken) naar de uterus (of de baarmoeder) vervoerd worden. De trompetten van Fallopius worden ook baarmoedertrompetten genoemd.

Tumorantigen 125 (CA 125)

Proteïne die men in grote hoeveelheid kan terugvinden in het bloed van mensen met bepaalde types van kanker, in het bijzonder ovariumkanker. CA 125 kan gebruikt worden als tumormarker. Dankzij dit antigen is het mogelijk om te kijken hoe iemand reageert op de behandeling of om te weten te komen of de ovariumkanker is teruggekeerd na te zijn behandeld (recidief). Dit wordt ook carbohydraatantigen 125 genoemd.

Tumorantigen 15-3 (CA 15-3)

Proteïne die men in grote hoeveelheid kan terugvinden in het bloed van mensen met bepaalde types van kanker, in het bijzonder borstkanker. CA 15-3 kan gebruikt worden als tumormarker. Dankzij dit antigen is het mogelijk om te kijken hoe iemand reageert op de behandeling of om te weten te komen of de borstkanker is teruggekeerd na te zijn behandeld (recidief). Dit wordt ook carbohydraatantigen 15-3 genoemd.

Tumorectomie

Chirurgische ingreep waarbij een massa of een tumor in de borst verwijderd wordt alsook een zeer kleine marge van gezond weefsel dat deze tumor omringt. Tumorectomie is een type van borstsparende chirurgie.

Tumorlysesyndroom

Geheel van bijwerkingen, met inbegrip van schade aan de nieren, het hart en de lever, die veroorzaakt worden door de snelle vernietiging van de kankercellen als antwoord op een behandeling. De stervende kankercellen scheiden vervolgens toxische stoffen af in het bloed.

Tumormarker

Stof die geproduceerd wordt in het lichaam en die de aanwezigheid van een bepaald type van kanker kan aangeven. Tumormarkers kunnen geproduceerd worden door kankercellen of door cellen van het lichaam als reactie op de aanwezigheid van kanker. Deze markers kunnen teruggevonden worden in het bloed of andere lichaamsvloeistoffen, en kunnen gebruikt worden om een kanker op te sporen of om te kijken hoe iemand met kanker reageert op de behandeling ervan. Bij prostaatkanker bijvoorbeeld kan men het specifieke prostaatantigen (SPA) gebruiken als tumormarker.

Tumoropvlamming (of tumoropleving, tumorflare)

Plotselinge en tijdelijke verergering van de symptomen in verband met de tumor na het begin van de behandeling. De tumorflare wordt ook flare-up genoemd.

Tyrosine-kinase-inhibitor (of tyrosine-kinaseremmer)

Geneesmiddel dat de werking van tyrosine-kinase tegengaat, een enzym dat deelneemt aan het signaleringsproces dat zich afspeelt in de cellen eenmaal de groeifactoren zich aan de op de cellen aanwezige receptoren gehecht hebben. Tyrosine-kinase speelt een rol in de communicatie, de ontwikkeling, de deling en de groei van de cellen. Tyrosine-kinaseremmers zijn een type van behandeling met groeifactorinhibitoren (of groeifactorremmers). Men kan ze gebruiken om de groei van een tumor te verhinderen.

Ureteroscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de structuur van de bovenste urinewegen te onderzoeken of te behandelen, met inbegrip van de ureter en het nierbekken. Men kan cellen of weefsels verwijderen om te onderzoeken onder de microscoop. De artsen kunnen eveneens een ureteroscopie uitvoeren om stenen, poliepen of tumoren te verwijderen.

Ureterostomie

Chirurgische ingreep die erin bestaat een kunstmatige opening (stoma) aan te leggen in de buikwand en deze te verbinden met de ureter. Bij een ureterostomie wordt een nieuw kanaal gemaakt waardoor de urine afgevoerd kan worden. Een speciaal zakje (urostomazakje) wordt vastgehecht aan de stoma om de urine op te vangen.

Urostoma

Chirurgische ingreep die erin bestaat een kunstmatige opening (stoma) aan te leggen in de buikwand, zodat de urine via deze buikwand afgevoerd kan worden. Een urostoma kan uitgevoerd worden wanneer men de urineweg dient om te leiden of wanneer men een ablatie van de urineblaas of de urethra (kanaal waardoor de urine wordt afgevoerd) dient uit te voeren. Een speciaal zakje (urostomazakje) wordt vastgehecht aan de stoma om de urine op te vangen.

Vaginectomie

Chirurgische ingreep waarbij de schede (of het geboortekanaal) gedeeltelijk of volledig verwijderd wordt.

Varicella-zostervirus

Het varicella-zostervirus wordt ook het humane herpesvirus 3 (HHV-3) genoemd.

Vasculair toegangsapparaat

Ieder toestel (zoals een katheter) dat gebruikt wordt om toegang te geven tot een bloedvat om bloed af te nemen, geneesmiddelen of vloeistoffen toe te dienen of de concentratie aan bloedgassen en de arteriële druk (of de bloeddruk) te controleren.

Vasculitis

Inflammatie (of ontsteking) van een bloedvat.

Vasoconstrictor (of vaatvernauwend middel)

Alle geneesmiddelen of stoffen die de vernauwing (of de constrictie) van de bloedvaten met zich meebrengen.

Vasodilatator (of vaatverwijdend middel)

Alle geneesmiddelen of stoffen die de verwijding (of de dilatatie) van de bloedvaten met zich meebrengen.

Vena cava superior compressiesyndroom

Groep van symptomen waaronder hoest, dyspneu, hoofdpijn, duizeligheid, flauwte en een zwelling van of roodheid in het gezicht, de hals en het bovenste gedeelte van de arm. Het vena cava superior compressiesyndroom doet zich voor wanneer de vena cava superior (grote ader voor de stroming van het bloed van het hoofd, de hals, de armen en de borst naar het hart) gecomprimeerd wordt door een tumor of verstopt wordt door een bloedprop.

Vloeistofgebaseerde cytologie

Type van paptest waarbij men cellen van de baarmoederhals (onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)) verwijdert door ze af te schrapen m.b.v. een borsteltje, dat men vervolgens uitspoelt in een speciale vloeistof om ze te verzamelen. Vervolgens gebruikt men een speciaal apparaat om de cellen van de vloeistof te filteren en strijkt men deze uit in een dunne en uniforme laag op een objectglaasje om te onderzoeken onder de microscoop. Vloeistofgebaseerde cytologie wordt ook vloeistofgebaseerde paptest genoemd. Vergelijken met klassieke cytologie.

Wilmstumor

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de nier. Wilmstumoren komen meestal voor bij jonge kinderen. De wilmstumor wordt ook nefroblastoom genoemd.

Yttrium

Zeldzaam aardmetaal. De radioactieve vorm van yttrium (yttrium-90) wordt gebruikt bij radiotherapie en bij sommige types van biologische therapie.

Ziekte van Bowen

Huidziekte die gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van korstige letsels of rode, schilferige plekken op de huid die zich traag uitbreiden en niet genezen. Het gaat om een vroegtijdig stadium van huidkanker (carcinoom in situ). De ziekte van Bowen wordt doorgaans veroorzaakt door een blootstelling aan de zon of aan arseen.